alléén voor privé gebruik
Deel  1

J.M.J.

In de naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest.
Puur uit gehoorzaamheid begin ik te schrijven.

1.*     U weet, o Heer, hoeveel offers het me kost, dat ik liever duizend keer zou willen sterven dan één regel op te schrijven over wat er zich heeft afgespeeld tussen mij en U. O mijn God, mijn lichaam siddert, het voelt zich verpletterd en bijna tenietgedaan alleen al bij de gedachte eraan. O alstublieft, geef me kracht, o Leven van mijn leven, laat mij gehoorzaam zijn. Gij die mijn biechtvader hebt geïnspireerd, geef me de genade om uit te kunnen voeren wat U me hebt opge-dragen.

2.      O, Jezus, o Bruidegom, o mijn sterkte! Tot U richt ik me, naar U kom ik, ik nestel me in Uw armen, ik geef me over, ik rust. O alstublieft ondersteun me in mijn gekweldheid, laat me niet alleen, verlaat me niet! Zonder u hulp zal ik zeker niet de kracht hebben om te gehoorzamen, wat me zoveel kost. Ik zal me laten verslaan door de vijand en ik ben zo bang dat ik door U verpletterd wordt, juist vanwege mijn ongehoorzaamheid.

3.      O alstublieft, kijk telkens weer naar mij in Uw armen, o heilige bruide-gom, zie hoeveel duisternis me omgeeft. Die is zo dicht dat zelfs één sprankeltje licht niet kan binnendringen in mijn ziel. O, Jezus, mijn mystieke Zon! Laat dit licht binnendringen in mijn geest, dat ik me heel helder herinner welke genaden U aan mijn ziel hebt geschonken. O eeuwige Zon, zend nog een lichtstraal naar de intimiteit van mijn hart en zuiver het van het slijk waarin het ligt. Zet het in vuur en vlam en verteer het in U liefde, zodat mijn hart, dat meer dan ooit de zoetheid van Uw liefde heeft ervaren, die zoetheid heel helder mag laten zien aan degene aan wie ze het moet openbaren. O, Jezus, mijn Zon, nog één licht-straal op mijn lippen, opdat ik niets dan de waarheid zal zeggen, met als enig doel te weten of U het werkelijk bent of een illusie van de vijand. Maar, o Jezus hoe schamel is het licht waarin ik mezelf nog zie in Uw armen. O alstublieft, stel me tevreden, Gij die me zo liefhebt, blijf me licht zenden! O, mijn Zon, mijn Schoonheid, ik wil in de kern binnengaan, zodat ik volkomen blijf ondergedom-peld in dit allerzuiverste licht. O, goddelijke Zon, laat dit licht voor mij uit gaan, mij volgen, mij overal omgeven en binnendringen in iedere intieme schuilplaats van mijn binnenste, dat mijn aardse wezen verteerd mag worden en U mij volkomen mag omvormen in Uw goddelijk Wezen.

* alinea’s zijn genummerd door vertaler.
4.      Allerheiligste Maagd, lieflijke Moeder, kom mij te hulp, verkrijg voor mij van Uw en mijn lieve Jezus, genade en kracht om te kunnen gehoorzamen. St Jozef, mijn lieve beschermer sta mij bij in deze omstandigheden. Heilige aarts-engel Michaël, verdedig mij tegen de helse vijand, die zo veel hindernissen opwerpt in mijn geest opdat ik te kort zal schieten in gehoorzaamheid. Heilige Aartsengel Rafaël en gij mijn engelbewaarder, kom om mij te helpen en me te begeleiden en leid mijn hand, dat ik niets anders mag neerschrijven dan de waarheid. Moge alles zijn voor de eer en de glorie van God en voor mij alle verwarring. O, heilige Bruidegom, kom mij te hulp! Ondanks de vele genaden die U mijn ziel hebt geschonken, voel ik me afschuwelijk en angstig, verward en vol schaamte, als ik zie hoe slecht ik nog steeds ben en niet beantwoord aan Uw genaden. Maar, mijn lieflijke en zoete Jezus vergeef me, trek U niet terug van mij, maar blijf Uw genade in mij uitstorten, opdat U van mij de triomf van Uw barmhartigheid maakt.

5.           Ik begin.
Toen ik ongeveer zeventien was bereidde ik me voor op het Kerstfeest met een Kerstnovene met verschillende acten van deugdzaamheid en versterving en vooral, ter ere van de negen maanden die Jezus doorbracht in de moederschoot, met iedere dag negen uur meditatie over het geheim van de Menswording

6.      Voor het eerste uur, bijvoorbeeld, ging ik in gedachten naar het Paradijs en ik stelde me de Allerheiligste Drie-eenheid voor; hoe de Vader de Zoon naar de aarde zond, hoe de Zoon onverwijld gehoorzaamde aan de Wil van de Vader, hoe de H. Geest instemde. Mijn geest was beduusd toen die zo’n groot mysterie overwoog, die wederzijdse liefde, zo gelijkwaardig en zo sterk ten opzichte van elkaar en de mensen en dan de ondankbaarheid van de mens en vooral die van mij. Ik zou daar hebben willen blijven, niet voor een uur, maar de hele dag. Maar een innerlijke stem zei me: “Genoegkom andere grotere buitensporig-heden van Mijn liefde aanschouwen”.

7.      Toen ging ik in gedachten binnen in de Moederschoot en stond stom-verbaasd een God te zien die zo groot is in de Hemel en nu tot niets herleid, gevangen en zo beperkt in Zijn beweging dat Hij zelfs bijna geen adem kan halen. De inwendige stem zei me: “Zie je hoeveel ik je heb bemind? O alstu-blieft, maak een beetje ruimte in je hart voor Mij. Verwijder alles wat niet van Mij is, zodat je Me meer kans geeft om vrijuit te bewegen en te ademen”. Mijn hart was totaal van de kaart. Ik vroeg vergeving. Ik beloofde Hem helemaal toe te behoren. Ik barstte in tranen uit, maar – ik schaam me dood – ik viel weer terug in mijn gewonen gebreken. O Jezus, hoe goed bent U geweest voor dit ellendige schepsel! Op deze manier bracht ik het tweede uur van die dag door en zo wilde ik doorgaan, het zou vervelend zijn om het allemaal te vertellen.

8.      Ik deed dit soms geknield en soms ook al werkend, als mijn familie een belemmering vormde. Als ik niet deed wat de innerlijke stem wilde, gunde die me feitelijk geen uitstel en geen rust. Daarom was werk geen probleem voor mij om te doen wat ik moest doen. Zo bracht ik de dagen van de novene door en als de avond viel, stond ik meer dan ooit in vuur en vlam. Ik was alleen in de kamer en plotseling verscheen het Kindje Jezus, heel mooi maar rillend en Hij wilde me omhelzen. Ik stond op en snelde op Hem toe om Hem te omhelzen, maar toen ik Hem tegen me aan wilde drukken verdween Hij en dit gebeurde drie keer. Ik was zo aangedaan en stond in vuur en vlam – ik kan het niet beschrij-ven. Maar na enige tijd hield ik er niet veel rekening meer mee. Ik sprak er met niemand over en van tijd tot tijd viel ik terug in mijn oude gebreken. De inwendige stem heeft me echter nooit meer verlaten. Die wees me terecht in alles, corrigeerde me, bemoedigde me – kortom de Heer ging te werk als een goede vader, wiens kind van het rechte pad probeert af te wijken en hij benut alle toewijding en zorg om het tegen te houden om het zo te maken tot Zijn eer, Zijn glorie, Zijn kroon. Maar o Heer, ik ben te ondankbaar geweest tegenover U!

9.      Al vroeg begon de goddelijke Meester mijn hart los te maken van alle schepselen en via een innerlijke stem zei Hij me: “Alles wat mooi is, ben Ik en dat verdient bemind te worden. Kijk, als je dit wereldje rondom jou – je gedach-ten over schepselen, je voorstellingen – niet loslaat, kan Ik niet onbelemmerd in je hart binnen treden. Deze ruis in je geest belemmert Mij om Mijn stem helder te laten horen, Mijn genaden uit te storten, je verliefdheid op Mij werkelijk te laten groeien. Beloof Me dat je helemaal de Mijne bent en Ik zal het werk doen. Je hebt gelijk dat jij niets kunt. Wees niet bang, Ik zal alles doen. Geef Me je wil, dat is Mij genoeg”.

10.    Dit gebeurde vooral tijden de Communie. Dus ik beloofde Hem helemaal toe te behoren. Ik vroeg Hem vergeving voor de keren dat ik daarin tekort schoot. Ik zei Hem dat ik Hem echt lief wilde hebben en ik smeekte Hem me nooit in de steek te laten. En de stem ging door: “Nee, nee, Ik zal bij je zijn en alle aandacht hebben voor je ondernemingen, opwellingen en verlangens”.

11.    Dus ik voelde Hem de hele dag bij me. Hij wees me in alles terecht. Als ik me bijvoorbeeld een beetje te veel mee liet slepen in de gesprekken met mijn familie, zelfs over onnodige, neutrale dingen, zei de inwendige stem me; “Dit vult je geest met dingen die Mij niet toebehoren. Ze maken je hart stoffig en zijn de oorzaak dat je Mijn genade maar heel zwak en niet langer als levend ervaart. O, alsjeblief, doe zoals Ik in het huisje in Nazareth! Mijn geest was alleen bezig met de glorie van Mijn Vader en de redding van de zielen. Uit Mijn mond kwamen alleen heilige gesprekken. Met Mijn woorden probeerde Ik de bele-digingen van Mijn Vader goed te maken, de harten te raken en hen naar Mijn liefde toe te trekken. Kortom, alles riep om God, alles werd gedaan voor God en alles verwees naar Hem. Waarom kun jij niet hetzelfde doen?”

12.    Ik was met stomheid geslagen, helemaal in de war. Ik bekende Hem mijn zwakheid en vroeg Zijn hulp en genade om te kunnen doen wat Hij wenste, omdat ik vanuit mijzelf niets kon doen dan kwaad. Als gedurende de dag mijn geest in beslag genomen werd door gedachten over mensen die ik graag zag, verweet Hij me onmiddellijk! “Is dit de manier waarop je Mij liefhebt? Wie heeft jou ooit zo bemind als Ik? Kijk als je hier niet mee ophoudt, zal Ik je verlaten”. Soms kreeg ik zoveel bittere verwijten dat ik niet anders deed dan huilen.

13.    Op een bijzondere morgen wierp Hij na de Communie zo’n helder licht op. Zijn grote liefde voor mij en op de wispelturigheid en labiliteit van de schep-selen, dat mijn hart, vanaf dat moment vast overtuigd was van mijn onvermogen om iemand lief te hebben. Hij leerde me hoe mensen lief te hebben zonder me van Hem los te maken, door schepselen te zien als het beeld van God, op zo’n manier dat ik, als ik iets goeds van een schepsel kreeg, moest denken dat alleen God de oorsprong was van dat goede en dat hij dit schepsel had gebruikt om mij dit te schenken. Zo werd ik meer met God verbonden. Als ik dan vernederingen te verduren kreeg, moest ik hen zien als instrumenten in Gods hand voor mijn heiliging. Zo bleef mijn hart niet nijdig op mijn naaste. Op deze wijze keek ik naar alle schepselen in God. Wat voor gebrek ik ook in hen zag, ik zou mijn achting voor hen niet verliezen. Als ze met me spotten voelde ik me genood-zaakt te denken dat ze mij de kans gaven om meer verdiensten voor mijn ziel te verzamelen. Als ze me prezen incasseerde ik deze lof misprijzend en zei: “Vandaag dit, morgen haten ze me, dit met het oog op hun wisselvalligheid”. Samengevat; mijn hart kreeg zulk een vrijheid dat ik het zelf niet kan uitleggen.

14.    Toen de goddelijke Meester me had bevrijd van de uitwendige wereld, nam Hij mijn innerlijk onderhanden om het te zuiveren en middels een innerlijke stem zei Hij me: “Nu we alleen zijn, is er niemand meer die ons stoort. Ben je nu niet gelukkiger dan toen je zo velen tevreden moest stellen? Begrijp je dat het eenvoudiger is één iemand tevreden te stellen. Je moet net doen alsof jij en Ik alleen op de wereld zijn. Beloof me om trouw te zijn en Ik zal zodanig en zo vele genaden in je storten dat jezelf verbaasd zal zijn”. Dan vervolgde Hij: Ik heb grote plannen met je, zolang je maar contact met me houdt. Ik wil van jou een volmaakt evenbeeld van Mijzelf maken, vanaf het moment van Mijn geboorte tot Mijn dood. Ikzelf zal je stapje voor stapje leren hoe je dat moet doen.

15.    En dat gebeurde zo: iedere morgen na de Communie zei Hij me wat ik  die dag moest doen. Ik zal alles beknopt vertellen, omdat het na zoveel tijd onmogelijk is om alles te zeggen. Ik herinner het me niet helemaal, maar ik geloof dat Hij me zei dat het eerste wat nodig was om het innerlijk van mijn hart te zuiveren de zelfvernietiging was, dat is nederigheid. En Hij vervolgde: “Kijk, om Mijn genade in je hart te storten, wil ik absoluut dat je begrijpt dat jezelf niets kunt. Ik ben erg op Mijn hoede voor zielen die wat zij doen toeschrijven aan zichzelf, die Mijn genaden van Mij stelen. Bij wie zichzelf kent daarentegen, laat Ik Mijn genaden edelmoedig stromen. Omdat zij heel goed weten dat zij niets kunnen toeschrijven aan zichzelf, zijn ze Mij dankbaar. Zij beschouwen het zoals het hoort. Zij zijn altijd bang dat Ik, als ze geen contact met Mij houden, weer van hen weg neem wat Ik hun gegeven heb, omdat ze weten dat het hun niet toebehoort. Het tegendeel geldt voor wie stinkt van de hoogmoed. Ik kan zelfs niet binnen in hun hart, omdat zij zo vol zijn van zichzelf dat er geen ruimte voor Mij is. Deze ellendige stumpers houden geen rekening met Mijn genaden en zij vallen van de ene zonde in de andere, hun ongeluk tegemoet. Daarom vraag ik je vandaag voortdurende acten van nederigheid. Ik wil dat je lijkt op een ingeba-kerde baby die geen hand of voet kan bewegen maar alles verwacht van zijn moeder. Zo moet jij dicht bij Me blijven als een baby, altijd smekend om hulp, altijd sprekend van je nietigheid, kortom, alles van Mij verwachtend”.

16.    Ik probeerde te doen zoveel ik kon om Hem tevreden te stellen. Ik wilde meer mijn kleinheid zien, mezelf terugbrengen tot niets en soms kwam ik op ‘t punt dat ik me bijna verloren voelde, zo erg dat ik niet kon werken of een stap verzetten, zelfs niet kon ademhalen zonder Zijn hulp. Ik vond mezelf zo slecht dat ik me schaamde als mensen me zagen, omdat ik wist dat ik zeer lelijk was en in werkelijkheid ben ik dat nog altijd. Dus zo veel ik kon meed ik de mensen en zei tegen mezelf: “O. als ze toch eens wisten hoe slecht ik ben en de genaden konden zien die de Heer me geeft [want ik vertelde niemand iets] en dat ik nog steeds dezelfde ben, o, hoe zouden ze zich ergeren aan mij”.

17.    Toen ik ‘s morgens weer te Communie ging leek Hij, toen Hij in mij kwam, te genieten, zo tevreden was Hij, dat Hij zag hoe nietig ik was. Hij vertelde andere dingen over hoe mezelf terug te brengen tot niets, maar via wegen die altijd anders waren dan de keer ervoor. Ik denk dat Hij niet één keer tot me sprak, maar honderden keren. En als Hij duizenden keren tegen me gesproken had, zou Hij telkens weer anders gesproken hebben over dezelfde deugd. O, mijn goddelijke Meester, wat zijt Ge wijs. Had ik tenminste maar beantwoord aan Uw Wil.

18.    Ik herinner me dat Hij op een morgen toen Hij sprak over dezelfde deugd, zei dat ik vanwege gebrek aan nederigheid veel zonden had begaan en dat ik dichter bij Hem was gebleven en niet zoveel kwaad zou hebben gedaan als ik nederig was geweest. Hij deed me verstaan hoe lelijk de zonde is, hoe dit ellendig wormpje Jezus Christus had beledigd, de afschuwelijke ondankbaar-heid, de enorme slechtheid, de schade veroorzaakt aan mijn ziel. Ik was zo ontsteld dat ik niet wist wat te doen om het goed te maken. Ik deed wat verster-vingen, ik vroeg er wat bij aan mijn biechtvader, maar die gaf me maar weinig; die leken me maar onbeduidend en ik deed niets dan denken aan mijn zonden, hoeveel ik me meer en meer aan Hem ging hechten. Ik was zo bang om van Hem verwijderd te raken en het nog slechter te doen dan eerst, dat ik het niet onder woorden kan brengen. Wanneer ik bij Hem was, sprak ik alleen maar over mijn pijn die ik voelde, doordat ik Hem beledigd had. Ik bleef Hem vragen om vergeving. Ik dankte hem dat Hij zo goed voor mij was en vanuit het diepst van mijn hart zei ik Hem: “Kijk toch eens, Heer, hoeveel tijd ik verloren heb, waarin ik U had kunnen liefhebben”. Ik kon alleen maar spreken over het ernstige kwaad dat ik had bedreven. Tenslotte gaf Hij me op een dag een standje: “Ik wil niet dat je er nog aan denkt. Als een ziel zich heeft vernederd, overtuigd dat ze fout is geweest en haar ziel heeft gezuiverd in het sacrament van de Biecht en liever zou sterven dan Mij beledigen, dan is het een belediging voor Mijn barmhartigheid en het verhindert Mij om haar meer op te nemen in Mijn liefde, omdat haar geest zich altijd maar probeert te wentelen in het slijk van het verleden. Zij voorkomt ook dat Ik haar hoger op laat stijgen naar de hemel, omdat zij, als zij probeert hierover te denken, geheel opgaat in zichzelf. Kijk, Ik herinner me niets meer. Ik ben het volledig vergeten. Zie je van Mijn kant enige rancune of schaduw?” En ik zei: “Nee, Heer U bent zo goed” en ik voelde mijn hart breken van tederheid. “Ben jij dan degene die deze dingen met zich mee wil blijven dragen?” En ik: “nee, nee, dat wil ik niet,” En Hij: “Laat ons bezig zijn met elkaar lief te hebben en elkaar tevreden te stellen”.

19/20.        Vanaf die tijd dacht ik er niet zoveel meer over na. Ik deed zoveel mogelijk om Hem tevreden te stellen en ik bad dat Hij zelf me zou leren wat ik moest doen om het verleden goed te maken. En hij zei: “Ik ben bereid om te doen wat je wil. Kijk, het eerste wat Ik van je wilde was de navolging van Mijn leven. Dus laten we eens zien wat je tekort komt”. Heer, zei ik, “ik kom alles tekort. Ik heb niets”. En Hij zei: “Wees niet bang, stap voor stap zullen we alles doen. Ik weet heel goed hoe zwak je bent maar het is van Mij dat je de kracht naar je toe moet trekken”. (Ik weet de volgorde niet meer maar ik zal zeggen wat ik kan) En Hij voegde er aan toe: “Ik wil dat je altijd de juiste intentie hebt als je iets doet, kijk met één oog naar Mij en met het andere naar wat je aan ‘t doen bent. Ik wil dat de schepselen helemaal geen rol spelen voor jou. Als je een opdracht krijgt, kijk dan niet naar de mensen. Nee, je moet eerder denken dat Ikzelf wil dat je doet wat je wordt opgedragen. Dus met je oog gericht op Mij, zul je niemand oordelen. Je zult er niet op letten of iets pijnlijk of prettig is, of je het kunt of niet. Terwijl je je ogen sluit voor dit alles, zul je ze openen om alleen naar mij te kijken. Je zult Mij bij je hebben in het besef dat Mijn blik op jou gericht is en je zult zeggen: Heer, voor U alleen doe ik dit. Voor U alleen wil ik werken, niet langer als een slavin van de schepselen. Dus als je loopt, werkt of spreekt, bij alles wat je doet moet je enige doel zijn. Mij alleen te behagen. O, hoeveel tekortkomingen zul je vermijden als je dit doet”.

21.    Op een andere moment zei Hij: “Als mensen je vernederen, beledigen, tegenspreken wil Ik ook dat je je blik op Mij gericht houdt. Denk dan dat Ik met Mijn eigen lippen tegen je zeg: Dochter, Ik persoonlijk wil dat je hiervan te lijden hebt, niet de schepselen. Wend je blik van hen af. Altijd jij en Ik. Al de anderen moet je uitsluiten. Kijk, ik wil je mooi maken door dit lijden. Ik wil je verrijken met verdiensten, je ziel bewerken, je op Mij doen lijken. Je zult het Mij geven als een geschenk. Je zult Me hartelijk danken en die mensen dankbaar zijn die je de gelegenheid geven om te lijden en hen iets terug geven. Door dit te doen zul je voor Mijn ogen met de juiste intentie voortgaan. Niets zal je nog ooit rusteloos maken en je zult genieten van volkomen vrede”.

22.    Nadat ik een tijdje in deze dingen probeerde te oefenen met vallen en opstaan (ofschoon ik duidelijk zie dat nog steeds de juiste intentie ontbreekt en dat ik meer verward ben bij de gedachten aan mijn grote ondankbaarheid) sprak Hij mij daarover en Hij liet mij verstaan hoe noodzakelijk de geest van verster-ving is. Hoewel ik me herinner dat Hij bij al deze dingen altijd zei dat alles moest gedaan worden uit liefde voor Hem en dat de mooiste deugden, de groot-ste offers, waardeloos worden als die niet hun oorsprong hebben in de liefde. De liefde, zei Hij: is de deugd die leven en glans geeft aan de andere deugden zodat die zonder de liefde alle dood zijn. Mijn oog wordt er niet door aangetrokken en zij hebben geen macht over Mijn hart. Zorg er dus voor dat je werken, zelfs de geringste, gehuld worden in de liefde. Dat betekent in Mij, met Mij en voor Mij.

23.    Laten we weer terug komen op versterving, Hij zei: “Ik wil dat je alles doet in een geest van opoffering, zelfs de noodzakelijke dingen. Kijk, ik kan jouw werken niet erkennen als de Mijne, als zij niet in ‘t teken staan van opoffering. Net zoals een munt niet erkend wordt door mensen, als die niet de beeltenis van hun koning draagt, – nog sterker, die wordt dan veracht en over ‘t hoofd gezien – zo gaat het ook met jouw werken; als zij niet geënt zijn op Mijn kruis, kunnen zij geen enkele waarde hebben. Kijk, nu gaat het niet om het uitsluiten van de schepselen maar van jezelf. Laat je “ik” sterven dat je alleen in Mij leeft en van Mijn eigen leven. Het is waar dat het je meer zal kosten dan wat je tot nu toe hebt gedaan. Maar heb goede moed. Wees niet bang. Jij doet het niet, maar Ikzelf zal in jou werken”. Aldus wierp Hij meer licht op de vernietiging van mijzelf. Hij zei: “Jij bent niets dan een schaduw. Als je die probeert te grijpen, ontsnapt die je. Je bent niets”.

24.    Ik voelde me totaal niets, zodat ik me had willen verbergen in de diepste afgrond, maar ik voelde me er niet toe in staat. Ik schaamde me zodat ik met stomheid was geslagen. Terwijl ik ten onder ging in de verlorenheid van mij nietigheid, zei Hij: “Kom dicht bij me. Houd Mijn arm vast. Ik wil je onder-steunen met Mijn handen en je zult kracht krijgen. Je bent blind maar Mijn licht zal je tot gids dienen. Kijk, Ik zal vóór je gaan staan en je zult alleen naar Mij kijken om Mij na te volgen”. Toen zei Hij: “Het eerste waaraan je moet sterven is je wil. Dat “ik” in jou moet vernietigd worden. Ik wil dat je dat opoffert als slachtoffer voor Mij, zodat jouw wil en de Mijne één mogen worden. Ben je niet gelukkig?”  “Ja Heer, maar geef me genade, want ik zie dat ik niets kan uit mezelf”. En Hij vervolgde: “Ja, Ikzelf zal je in alles ontkennen en nu en dan door middel van de schepselen”.

25.    En zo geschiede. Bijvoorbeeld als ik ‘s morgens wakker werd en niet direct opstond zei de innerlijke stem: “Jij blijft liggen terwijl Ik geen ander bed had dan het kruis. Maak voort, maak voort. Niet zoveel genoegens”. Als ik liep en wat verder voor me uit keek, berispte Hij me direct: “Dit wil Ik niet. Kijk niet verder voor je uit dan een stap, zodat je niet afgeleid wordt”. Als ik in de vrije natuur was en ik bloemen en bomen zag, zei hij: “Ik heb alles geschapen uit liefde voor jouw, ontzeg jezelf nu dit genoegen uit liefde voor Mij”. Zelfs bij de onschuldigste en heiligste dingen zoals b.v. de altaar, de processies, zei Hij: “Je hebt te veel comfort. Herinner je je niet, dat Mijn leven voortdurend lijden was? En jij?” Om Hem tevreden te stellen schoof ik direct op tot halverwege de stoel en liet dus de andere helft leeg. En soms zei ik als grapje: “Kijk Heer, de stoel is half leeg, komt U naast me zitten”. Soms leek het of Hij me tevreden wilde stelle en ik was zo blij dat ik het niet kan verwoorden. Soms als ik wat traag en onsystematisch werkte zei Hij: “Maakt voort. Help jezelf. De tijd die je wint door jezelf te helpen, kun je gebruiken voor gebed met Mij”. Soms gaf Hijzelf me op hoeveel werk ik zou moeten doen. Dan vroeg ik Hem me te komen helpen “Ja, ja,” antwoordde Hij dan, “we zullen het samen doen, zodat we, als je klaar bent, meer tijd vrij hebben”. En dan gebeurde het dat ik in één of twee uur deed wat ik in een hele dag had moeten doen. Dan ging ik bidden en dan gaf Hij me veel licht en vertelde me heel veel, veel te veel om het allemaal te zeggen.

26.    Ik herinner me dat ik alleen aan ‘t werk was en merkte dat ik te weinig garen had om dat werk af te maken en dat ik naar mijn familie moest om wat te gaan halen. Toen wendde ik me tot Hem en zei: “Wat baat het dat U me hebt geholpen, mijn geliefde? Als ik zie dat ik naar mijn familie moet, zijn daar mensen die me zullen verhinderen om hier terug te komen en dan zal deze keer ons gesprek tot niets leiden”. ‘Wat, Wat?’ zei Hij “Heb jij geen vertrouwen?” ‘Jawel’ “Wel dan, wees niet bang, want Ik zal je alles af laten maken”. En zo gebeurde het ook en dan begon ik te bidden.

27.    Als ik dan als lunch iets lekkers at, gaf Hij me innerlijk direct een standje: “Ben je misschien vergeten dat niets mij smaakte dan uit liefde voor jou te lijden? En dat jij alleen maar smaak moet hebben van verstervingen uit liefde voor Mij? Laat liggen en eet wat je het minst bevalt”. En ik bracht het onmiddel-lijk naar het meisje, of ik zei dat ik niet meer wilde en dikwijls bleef mijn maag bijna leeg. Als ik echter wilde gaan bidden, kreeg ik zoveel kracht en voelde me zo verzadigd dat alles me tegenstond.
Op andere momenten zei Hij, in tegenspraak daarmee, als ik niet wilde eten: “Ik wil dat je eet uit liefde voor Mij en als het voedsel opgenomen wordt door het lichaam, bid dan dat Mijn liefde wordt opgenomen door jouw ziel en dan zal alles geheiligd zijn”.

28.    Kortom, zonder verder te gaan, zelfs in de kleinste dingen probeerde Hij mijn wil te doen sterven, zodat ik alleen voor Hem zou leven. Hij stond toe dat ik ook door mijn biechtvader werd tegengesproken. Bijvoorbeeld: Ik had grote behoefte aan de Communie. De hele dag en nacht wilde ik niet anders doen dan me voorbereiden. Ik kon gewoon niet gaan slapen vanwege het voordurend bon-zen van mijn hart en ik zei Hem: “Heer, haast U toch, want ik kan niet zonder U. Laat de uren sneller gaan. Laat de zon snel opkomen want ik kan het niet meer tegen houden. Mijn hart geeft het op”. Hij zelf nodigde me zo vol liefde uit dat ik mijn hart voelde kreunen. Hij zei me: “Kijk, Ik ben alleen. Zit er niet mee in dat je niet kunt slapen. Dit is je God gezelschap houden, je Bruidegom, je Alles die voortdurend wordt beledigd. O alsjeblieft, misgun Mij deze opluchting niet, omdat Ik je juist in je kwellingen niet zal verlaten”. Maar in deze gezindheid ging ik ’s morgens naar mijn biechtvader en zonder te weten waarom, was het eerste wat Hij zei: “Ik wil niet dat je te Communie gaat”. Eerlijk gezegd, dit was zo bitter voor mij dat ik soms niets deed dan huilen. Ik durfde niets te zeggen tegen mijn biechtvader, omdat Hij dit zelf zo wilde, anders zou Hij me een standje geven. Maar ik ging naar Hem toe en sprak met Hem over mijn pijn; “ach, mijn goede God, was daarom die avondwake gisteren. Moest ik na zo lang wachten en verlangen van U verstoken blijven? Ik weet wel dat ik moet gehoor-zamen, maar zeg me toch iets. Kan ik zonder U? Wie zal me kracht geven? En wie zal de moed hebben om deze kerk uit te gaan zonder U mee te brengen?
Ik weet niet wat te doen, maar U kunt alles verhelpen. Toen ik zo m’n hart luchtte voelde ik een vuur vlak bij me en een vlam kwam binnen in mijn hart. Ik voelde Hem binnen in me en vlak daarna zei Hij: “Kalm, kalm. Hier ben Ik, binnen in je hart. Waar ben je nu bang voor? Kwel jezelf niet zo. Ikzelf zal je tranen drogen. Je hebt gelijk. Je kunt niet zonder Mij, hè? Toen voelde ik me zo leeg van binnen en ik zei Hem dat Hij, als ik goed was, het niet op die manier geregeld had. En ik smeekte Hem mij nooit meer te verlaten, omdat ik niet zonder Hem wilde leven.

29.    Na dit alles voelde ik Hem op een dag, na de Communie binnen in me, één en al liefde. Hij had me zo lief dat ikzelf stomverbaasd was, want ik voelde me zo slecht en zo zonder wederliefde. En ik zei bij mezelf: “Als ik nu maar goed was en vol wederliefde. Ik ben bang dat Hij mij verlaat. [Ik ben altijd bang geweest dat Hij me zou verlaten en dat ben ik nog. En soms is de pijn die ik voel zo groot, dat ik geloof dat de pijn van de dood minder zal zijn. En als Hij zelf niet komt om me te kalmeren, kan ikzelf niet tot vrede komen]. Terwijl Hij me juist inniger naar zich toe wil trekken”. Terwijl ik Hem zo binnen in mij voelde door een innerlijke stem, zei Hij: “Mijn geliefde, alles van het verleden is alleen een voorbereiding geweest. Nu wil Ik beginnen aan waar het om gaat. Om je hart geschikt te maken voor wat Ik van je wil – dat is Mij navolgen – wil Ik dat je je dompelt in de onmetelijke zee van Mijn lijden. Als je de bitterheid van Mijn pijnen en de liefde waarmee Ik die verdragen heb, hebt verstaan, als je hebt verstaan wie Ik ben die zo veel leed en wie jij bent, een zeer miserabel schepsel, ach, dan zal je hart zich niet durven verzetten tegen de slagen, het kruis dat Ik alleen heb bereid voor je heil. Integendeel, juist door te bedenken dat Ik, je Meester, zoveel heb geleden, zullen jouw pijnen voor jou nog maar een schaduw zijn van de Mijne. Het lijden zal zoet voor je worden en je zult op een punt komen dat je niet meer zonder lijden kunt”.

30.    Mijn natuur siddert alleen al bij de gedachte aan het lijden. Ik bad dat Hij zelf me de kracht zou geven, omdat ik zonder Hem Zijn gaven zou gebruiken, om de gever te beledigen. Dus gaf ik me helemaal om de passie te overwegen en het deed mijn ziel zo goed, dat ik geloof dat al het goede voor mij uit die bron kwam. Ik zag de Passie van Jezus Christus als een onmetelijke zee van licht die mijn hele lichaam verwondde met Zijn ontelbare stralen van geduld nederigheid, gehoorzaamheid en veel andere deugden. Ik zag mezelf helemaal omgeven door dit licht en er bleef niets van mij over, toen ik zag hoeveel ik van Hem verschil-de. Deze stralen die me omhulden waren even vele verwijten aan mij. Ik hoorde: “Zo’n geduldige God, en jij? Zo’n nederige God, zelfs onderworpen aan Zijn vijanden, en jij? Een God die zoveel lijdt uit liefde voor jou en waar blijft jouw lijden uit liefde voor Hem?”

31.    Soms vertelde Hij zelf het verhaal van de pijnen die Hij leed, en ik werd zo geraakt dat ik bitter weende. Op een dag overwoog ik, tijdens mijn werk, de meest bittere pijnen die mijn goede Jezus leed. Ik voelde mijn hart zo bezwaard door de pijn dat ik niet kon ademen. Omdat ik bang werd, wilde ik me wat afleiden door het balkon op te gaan. Maar wat zie ik midden op straat? Ik zie de straat vol mensen en te midden van hen mijn lieve Jezus met het kruis op Zijn schouder. Sommigen trekken Hem naar de ene kant, anderen naar de andere. Hijgend, Zijn gelaat druipend van het bloed, slaat Hij Zijn ogen op in mijn richting en vraag me om hulp. Wie kan het verdriet verwoorden dat ik voelde en de indruk die zo’n beklagenswaardige scène maakte op mijn ziel. Ik ging onmiddellijk naar binnen. Ik wist zelf niet waar ik was. Ik voelde mijn hart breken van pijn. Roepend en huilend zei ik tegen Hem: Mijn Jezus, als ik U toch maar kon helpen. Als ik U toch maar kon bevrijden van die woeste wolven. Ach, ik wil minstens die pijnen lijden in Uw plaats om Uw smart te verlichten. Alstublieft, mijn Heiland, geef mij lijden, want het is niet eerlijk dat U zo veel lijdt, terwijl ik, zondaar, zonder lijden blijf.

32.    Ik herinner me dat van toen af zulk een groot verlangen om te lijden in mij ontvlamde dat het nog steeds niet is getemperd. Ik herinner me ook dat ik na de Communie vurig bad om toestemming om te lijden en om me tevreden te stellen leek Hij soms doorns uit Zijn kroon te nemen om die in mijn hart te steken. Op andere momenten voelde ik hoe Hij mijn hart in Zijn handen nam om het zo stevig samen te persen dat ik flauw viel van de pijn. Toen ik besefte dat de mensen iets zouden kunnen merken en Hij me deze pijnen wilde geven zei ik direct: Heer, wat doet U? Ik smeek U me te laten lijden, maar laat het voor iedereen verborgen blijven. Tot een bepaald moment stelde Hij me tevreden, maar mijn zonden hebben me onwaardig gemaakt om in ’t verborgene te lijden, zonder dat iemand ’t merkt.

33.    Ik herinner me dat Hij na de Communie vele keren zei: “Je kunt alleen echt op Mij lijken door middel van het lijden. Tot nu toe ben Ik bij je geweest. Nu wil Ik je een beetje alleen laten, zonder dat je Me voelt. Kijk, tot nu toe heb Ik je bij de hand geleid, je geïnstrueerd en je in alles gecorrigeerd en je hebt niets gedaan dan Mij gevolgd. Nu wil Ik dat je het zelf doet. Let echter beter op dan eerst en weet dat Mijn blik op je gericht is, hoewel Ik me niet laat horen. Als Ik dat weer wel doe, zal Ik ofwel komen om je te belonen als je Me trouw bent gebleven, ofwel om je te kastijden, als je ondankbaar was”.

34.    Ik was zo bang en ontsteld door zo’n ontmoediging dat ik zei: “Heer, mijn alles en mijn leven, hoe kan ik overleden zonder U? Wie geeft me de kracht? Hoe kunt U me alleen laten en in de steek laten, nadat U me alles los liet laten, zodat ik het gevoel heb dat er niemand meer bestaat voor mij. Bent U misschien vergeten hoe slecht ik ben en dat ik zonder U niets kan?” En vanwege deze tegenstelling keek Hij wat ernstiger en voegde er aan toe: “De reden is dat Ik je wil laten verstaan wie je bent, kijk, Ik doe dit voor je heil. Wees niet bedroefd. Ik wil je hart voorbereiden voor de genaden die Ik voor je gepland heb. Tot nu toe heb Ik je omzichtig bijgestaan. Nu wil Ik het minder omzichtig doen. Ik wil dat je je nietigheid met je handen aan kan raken. Ik zal je innig met Mij verenigen in diepe nederigheid, om hoge muren op jou te kunnen bouwen. Dus in plaats van jezelf te kwellen zou je vreugdevol moeten zijn en Me bedanken, want hoe sneller Ik je de stormachtige zee laat oversteken, des te vlugger zul je de veilige haven bereiken. Hoe moeilijker de beproevingen waaraan Ik je onderwerp, des te overvloediger de genaden die Ik je zal schenken. Moed, dus, moed, en Ik kom spoedig terug”.

35.    Wie kan de pijn verwoorden die ik voelde, de leegte die Hij naliet in mijn binnenste, de bittere tranen die ik vergoot? Maar ik beruste in Zijn heilige Wil. Het leek of ik van op een afstand Zijn hand kuste die me had gezegend en ik zei: “Dag, heilige Bruidegom”. Het voelde of alles voorbij was voor mij, omdat ik alleen Hem had en omdat Hij er niet meer was, was er geen enkele troost meer. Nog erger, alles veranderde in de bitterste pijnen. Bovendien riepen de schep-selen zelf mijn pijn zelfs op, zodat alle deugden waar ik naar keek mij leken te zeggen: “Kijk, wij zijn de werken van jouw Geliefde en Hij, waar is Hij?” Als ik naar het water keek, naar vuur, naar bloemen en zelfs naar stenen kwam direct de gedachte in me op: Ach, dit zijn de werken van je Bruidegom. Oh, zij mogen Hem zien en jij ziet Hem niet. O, alstublieft, werken van mijn Heer, breng me op de hoogte, zeg me, waar is Hij? Hij zei me dat Hij spoedig zou komen, maar wie weet wanneer.

36.    Bij tijden kwam ik in zo’n bittere troosteloosheid dat ik geen adem meer kon krijgen. Ik was helemaal koud en rilde over mijn hele lichaam. Soms merkte mijn familie dat. Zij schreven het toe aan lichamelijke problemen, wilden mij laten behandelen en riepen er dokters bij. Soms hielden zij zo vol dat zij me volgden, maar ik stelde alles in het werk om alleen te blijven. Dus zei consta-teerden het maar een paar keer. Ik herinner me nog steeds alle genaden, de woorden, de correcties, de verwijten en ik kon duidelijk zien hoe al het werk tot dan toe, alles, alles het werk van de genade was en dat er niets over bleef van mijzelf, werkelijk niets dan de geneigdheid tot het kwade. Ik voelde heel goed hoe ik, zonder Hem, de liefde niet langer zo bewust kon voelen en die lichten tijdens de meditaties waren zo helder dat ik daar twee, drie uur kon blijven. Toch deed ik zo veel mogelijk wat ik gewend was te doen toen ik Hem binnenin mij voelde, omdat ik deze woorden steeds maar hoorde herhalen: “Als je trouw bent, zal ik je belonen, als je ondankbaar bent, straf ik je!” Zo bracht ik soms twee, soms vier dagen door naar gelang Hij graag had. Mijn enige troost was Hem te ontvangen in het H. Sacrament. O. Ja, zeker, ik vond Hem daar, daar was geen twijfel over. Ik herinner me dat Hij zich maar een paar keer niet liet horen, omdat ik maar bleef smeken en Hem zo dikwijls lastig viel dat Hij me tevreden stelde. Hij was dan echter niet teder en lieflijk maar streng.

37.    Na die dagen in de toestand zoals hiervoor beschreven, voelde ik Hem weer terugkomen in mij, vooral als ik Hem trouw was. Hij sprak duidelijker en omdat ik de afgelopen dagen geen woord kon begrijpen of iets kon voelen binnen in mij, begon ik te verstaan dat het géén fantasie was, zoals ik tot nu toe zo dikwijls mezelf had voorgehouden. Daarom wilde ik niets zeggen over wat tot nu toe gezegd was, noch tegen mijn biechtvader, noch tegen welke levende ziel dan ook. Maar Ik deed zoveel ik kon om aan Zijn verlangens te beantwoor-den, anders zou Hij zoveel strijd voeren dat ik geen vrede had. Och Heer, U bent zo goed voor me geweest en ik nog altijd zo slecht.

38.    Voortgaand met wat ik was begonnen, voelde ik Hem binnen in me. Ik omhelsde Hem drukte Hem tegen me aan en zei: “Mijn goede Geliefde, hoe hard was onze scheiding”. En toen zei Hij: “Waar je nu doorheen gegaan bent is nog niets, Bereid je voor op ergere beproevingen. Daarom ben Ik gekomen, om je hart geschikt te maken en het te sterken. Vertel me nu alles wat je doorgemaakt hebt, je twijfels, je angsten, al je moeilijkheden, zodat Ik je kan leren hoe je te gedragen tijdens Mijn afwezigheid”.

39.    Dus vertelde ik Hem over mijn pijnen! “Kijk, Heer, zonder U was ik niet in staat ook maar iets goeds te doen. De meditatie deed ik altijd zo afgeleid, zo slecht, zo erg dat ik niet de moed had U die aan te bieden na de Communie. Ik kon er geen uren blijven, zoals ik kon toen ik U voelde. Ik voelde me zo alleen. Ik had niemand om mee te praten. Ik voelde me totaal leeg. Door de pijn van Uw afwezigheid voelde ik doods angsten. Mijn natuur wilde voortmaken om aan de pijn te ontkomen. Het leek me zelfs dat ik niets anders deed dan mijn tijd verkwisten. En dan de angst dat U, als U terugkwam, me zou straffen omdat ik niet trouw was geweest”. Dus wist ik niet wat te doen. En dan de pijn omdat U voortdurend wordt beledigd en ik niet in staat was acten van eerherstel te doen, zoals U me destijds geleerd had en de bezoeken aan het Allerheiligst Sacrament voor de verschillende beledigingen die U te verduren krijgt. Vertel me toch wat ik had moeten doen? En Hij, zo welwillend, legde me uit:

40.    “Het was fout om zo in de war te zijn. Weet je niet dat Ik de Geest van vrede ben en het eerst wat Ik je aanraad is dat je de vrede in je hart niet verstoort. Wanneer je in ’t gebed je niet kunt concentreren, wil Ik niet dat je denkt over nu dit en dan weer dat, over hoe iets is of niet is, omdat je hierdoor de afleiding oproept. In plaats daarvan moet je eerst jezelf vernederen en bekennen dat je die ellende verdient en je overgeven aan de beul, als een nederig lammetje dat zijn hand likt terwijl hij het doodt. Zo ook voor jou: als je wordt geslagen ontmoedigd en alleen, zul je berusten in wat Ik beschik, Me van harte bedanken, Mijn hand die je slaat, kussen en erkennen dat je die pijnen niet waard bent. Dan zul je Me die bitterheid, angst en saaiheid aanbieden en Me vragen die te aanvaarden als een offer van lofprijzing, van genoegdoening voor je zonden en eerherstel voor de beledigingen. Als je dit doet, zal je gebed opstijgen tot bij mijn troon als de geurigste wierook. Het zal mijn hart raken en je zult nieuwe genaden en charisma’s naar je toetrekken. Als de duivel ziet hoe nederig en berustend je bent, totaal ondergedompeld in je nietigheid, zal hij niet de kracht hebben om naderbij te komen. En zo zie je hoe je grote winst boekt, terwijl je dacht dat je alles kwijt was.

41.    Zoals bij de Communie moet je jezelf niet kwellen, omdat je dat niet uit kunt houden. Weet dat dit maar een schaduw is van Mijn pijnen in Getsemane. Wat zal er gebeuren als Ik je laat delen in de geseling, de doorns en de spijkers? De gedachte aan ergere pijnen zal je meer moed geven om de mindere pijnen te verdragen. Dus wanneer je je tijdens de Communie alleen en angstig voelt, bedenk dan dat Ik wat gezelschap wil tijdens Mijn doodsangst in de Hof. Kom daarom dichtbij Me en vergelijk jouw pijnen en de Mijne: Kijk, jij, alleen en zonder Mij en ook Ik alleen, in de steek gelaten door Mijn trouwste vrienden die daar liggen te slapen, zelfs alleen gelaten door Mijn goddelijke Vader. En dan te midden van de bitterste pijnen, omgeven door slangen, monsters en woeste honden, wat de zonden van de mensen waren, waaronder ook de jouwe, schenen die Mij levend te willen verslinden. Mijn hart raakte zo bekneld dat het voelde of het onder een pers lag, zo erg dat Ik levend bloed zweette. Zeg Me eens, wan-neer overkwam jou zo veel lijden? Als je je daarom door Mij verlaten voelt, gekweld, zonder enige troost, vol droefheid, afgetobd en vol pijn, kom dan dicht bij Mij, veeg het bloed van Mijn lichaam, en bied Mij die pijnen aan om Mijn allerbitterste doodangst te verlichten. Zo zul je de manier vinden om na de Communie bij Mij te kunnen blijven. Het is niet dat je niet zult lijden, want de bitterste pijn die Ik aan Mijn geliefde zielen kan bezorgen is hen beroven van Mijn aanwezigheid, maar je zult toch tevreden zijn bij de gedachte dat je door jouw lijden Mij verlichting schenkt.

42.    Je moet weten dat alles wat Ik deed in de loop van 33 jaar, van Mijn geboorte tot Mijn dood, zowel de bezoeken als de acten van eerherstel, voort-gang vond in de Eucharistie. Daarom wil Ik dat je me 33 keer per dag bezoekt, ter ere van de 33 jaar dat Ik hier leefde en dat je je verenigt met Mij in het H. Sacrament met Mijn eigen intenties: eerherstel en aanbidding. Je zult dit doen op ieder moment: de eerste gedachte ’s morgens moet zijn: eerst naar het tabernakel waar Ik tegenwoordig ben uit liefde voor jou en breng Me een bezoek. En ook voor ’t slapen, terwijl je ’s nachts slaapt, voor en na ’t eten en als je begint met een act bv. lopen, werken”. Toen Hij dit zei was ik totaal in de war, niet wetend of ik dit wel kon en ik zei: “Heer, wees alstublieft met mij, tot dat ik gewend ben om dat te doen, want ik weet dat ik met U alles kan, maar zonder U, wat kan dit ellendig kind dan doen?” En Hij voegde er heel welwillend aan toe: “Ja, ja, Ik zal je tevreden stellen. Wanneer heb Ik je ooit teleurgesteld? Ik wil je goede wil. Wat je ook wil, Ik zal het je geven”. En dus deed Hij het.

43.    Na enige tijd, dan met en dan weer zonder Hem, voelde ik me op een dag meer intiem met Hem verenigd. Hij stelde me verschillende vragen zoals. Als ik Hem lief had was ik dan bereid om te doen wat Hij wilde, zelfs mijn leven te offeren uit liefde voor Hem. Hij zei ook: “En jij, zeg me wat jij wilt. Als jij bereid bent te doen wat Ik wil, wil Ik ook doen wat jij wilt”. Ik was helemaal in de war. Ik kon niet begrijpen hoe Hij nu te werk ging. Maar na verloop van tijd begreep ik, dat hij zo handelt als Hij de ziel nieuwe en zware kruizen wil schenken. Hij weet hoe Hij haar met zulke listen dicht naar Zich toe moet trekken, zodat de ziel zich niet durft te verzetten. Dus zei ik Hem: “Ja, ik heb U lief. Maar zegt U nu zelf, kan ik iets mooiers heiligers, iets lieflijkers vinden dan U? Overigens, waarom vraagt U, of ik bereid ben te doen wat U wilt, terwijl ik zolang geleden mijn wil aan U hebt overgeleverd en ik U vroeg me niets te besparen, zelfs niet mij in stukken te scheuren, zolang ik U maar kan behagen. Ik geef me over aan U, o heilige Bruidegom, ga vrijuit te werk, doe met mij wat U maar wilt, maar schenk me Uw genade, want uit mezelf ben ik niets en kan ik niets”.

(de duivel)
44.    En Hij herhaalde: “Ben je echt klaar voor alles wat Ik wil?” Ik besefte dat ik nog meer verward werd en tot niets herleid en ik zei: ‘Ja, ik ben klaar’ maar ik beefde bijna. En vol van medelijden ging Hij verder: “Wees niet bang. Ik zal je kracht zijn. Niet jij zult lijden, maar Ikzelf zal lijden en strijden binnenin jou. Kijk, Ik wil je ziel zuiveren van de kleinste ongerechtigheid die Mijn liefde binnenin je zou kunnen hinderen. Ik wil je trouw testen. Maar hoe kan Ik dat zonder je midden in de strijd te werpen? Weet dat Ik je plaats te midden van de duivels. Ik zal hun de vrijheid geven om je te kwellen en je te beproeven, zodat je, na de deugden bestreden te hebben met de tegenovergestelde ondeugden, zult merken dat je die deugden bezit die je dacht te verliezen. En dan zal je ziel gezuiverd, versierd en verrijkt, lijken op een koning die triomfantelijk terugkeert van een hevige oorlog, die, terwijl hij dacht dat hij zou verliezen wat hij bezat, roemrijker terugkomt vol onmetelijke rijkdom. Dan zal Ik komen. Ik zal verblijf nemen in jou en we zullen altijd samen zijn. Het is waar dat je toestand pijnlijk zal zijn. De duivels zullen je geen vrede meer gunnen, dag noch nacht. Zij zullen voortdurend bezig zijn met een zeer hevige strijd tegen jou. Maar houd altijd je doel voor ogen. Ik wil je gelijk maken aan Mij en dat zul je niet kunnen bereiken dan via veel en grote beproevingen. Zo zul je meer moed hebben om de pijnen te doorstaan”.

45.    Wat was ik bang bij zulk een aankondiging! Ik voelde mijn bloed ijskoud worden. Mijn haar stond recht overeind. In mijn verbeelding zag ik talloze zwarte geesten die me, naar het leek, levend wilden verslinden. Het leek wel of de Heer, voor Hij mij in deze pijnlijke toestand bracht, in alles de vrije hand gaf om mij te doen lijden en ik zag mezelf door dit alles omgeven. Daarom keerde ik me naar Hem toe en zei: Heer, heb medelijden met mij! Alstublieft, laat me niet in de steek. Ik zie dat de woede van de duivels zo groot is dat ze zelfs geen stofje van me overlaten. Hoe zal ik hen kunnen weerstaan? U kent mijn ellende heel goed en U weet hoe slecht ik ben. Geef me daarom opnieuw genade, dat ik U niet beledig. Mijn Heer wat mijn ziel het meeste kwelt is de pijn dat U me zou verlaten. Ach, tegen wie zal ik dan nog iets kunnen zeggen? Wie zal mij onderrichten? Laat echter Uw Wil altijd geschieden. Ik zegen Uw heilige Wil.

46.    En Hij sprak welwillend verder: “Kwel jezelf niet zo. Weet dat Ik hun nooit zal toestaan om je boven je krachten te beproeven. Als Ik dit toelaat, is het voor je heil. Ik betrek zielen nooit zo in de strijd, dat ze omkomen. Eerst beproef Ik hun kracht en geef hun genade en dan gooi Ik hen in de strijd. Als sommige zielen ten onder gaan, is het omdat zij niet met Mij verenigd blijven door het gebed. Als ze niet langer gevoelig zijn voor Mijn liefde, smeken zij om liefde bij de schepselen, terwijl alleen Ik het menselijk hart kan bevredigen. Zij laten zich niet leiden op het zekere pad van de gehoorzaamheid, omdat ze meer geloven in hun eigen oordeel dan in dat van degenen die hen begeleiden in Mijn plaats. Is het zo verwonderlijk als zij vallen? Wat Ik je daarom aanbeveel is het gebed. Zelfs als je dodelijke pijnen moet lijden, moet je nooit verwaarlozen wat je gewend bent te doen. Sterker nog, hoe meer je jezelf in de afgrond ziet, des te eerder moet je de hulp in roepen van degene die je kan bevrijden. Bovendien wil Ik dat je je blindelings overgeeft in de handen van je biechtvader, zonder te overwegen wat je gezegd is. Je zult worden omgeven door duisternis en je zult lijken op een blinde die een hand nodig heeft om haar te leiden. Het oog voor jou zal de stem van de biechtvader zijn, die net zoals het licht, de duisternis zal verdrijven. De hand zal de gehoorzaamheid zijn, die je gids zal zijn en je steun om een veilige haven te bereiken. Het laatste wat Ik je aanbeveel is moed. Ik wil dat je de strijd ingaat met moed. Wat een tegenstander het meest vreest is moed, kracht en de manier waarop men uitdaagt tot de gevaarlijkste gevechten zonder iets te vrezen. Zo zijn de duivels. Zij vrezen niets meer dan een moedige ziel die zich vastklemt aan Mij, die met een sterke geest op hen afgaat, niet om gewond te raken, maar vastbesloten om hen te verwonden en uit te schakelen. De duivels zijn bang, ontsteld en zouden liever vluchten. Maar dat kunnen ze niet, omdat zij gebonden zijn door Mijn Wil en zij worden gedwongen te blijven, wat hen heel erg kwelt. Wees daarom niet bang, want zij kunnen je niets doen zonder Mijn Wil. Daar komt bij, als Ik zie dat je het niet redt en bijna opraakt, zal Ik direct komen als je Me trouw bent. Ik zal iedereen op de vlucht jagen en Ik zal je genade en kracht schenken! Moed dus, moed”.

47.    Wie kan nu de verandering verwoorden die in mijn binnenste plaats vond. Alles was me een gruwel. De liefde die ik voordien voelde zag ik nu veranderd in verschrikkelijke haat. Wat een pijn Hem niet te kunnen liefhebben. Het idee dat de Heer, die zo goed voor me was geweest, nu door mij verfoeid moest worden en vervloekt alsof Hij de wreedste vijand was, folterde mijn ziel. Ik kon niet naar Hem kijken, zelfs niet naar een afbeelding, want als ik er naar keek, de rozenkrans in mijn hand had, die kuste, had ik zo’n aandrang om te haten en zo’n kracht dat dit doen, of alles vernietigen het zelfde was. En soms ontstond er zo’n weerstand dat ik beefde van top tot teen. O God, wat een bittere pijn. Ik denk dat, als er in de hel geen andere pijnen zouden zijn, de pijn om God niet te kunnen liefhebben de verschrikkelijkste hel zou zijn. Dikwijls hield de duivel mij de genaden voor ogen die de Heer me had gegeven, soms als een list van mijn verbeelding, zodat ik me een vrijer en gemakkelijker leven voorstelde, dan weer als werkelijkheid, en dan verweten ze me: “Is dit de liefde die Hij voor je had? Is dit de beloning, je overleveren in onze handen? Je behoort ons toe, je behoort ons toe. Alles is voorbij voor jou. Er is niets meer om op te hopen”. En ik voelde zo’n vlagen verontwaardiging tegenover de Heer, van wanhoop die mij innerlijk overviel, dat de kracht van de verontwaardiging zo sterk was dat ik, als ik wat afbeeldingen in mijn hand had, die dikwijls verscheurde. Maar terwijl ik dit deed, huilde ik en kuste die, maar ik weet niet hoe ik gedwongen werd om het te doen.

48.    Wie kan de marteling van mijn ziel verwoorden? De duivels feestten en lachten. Ze maakten lawaai, dan van de ene kant, dan van de andere. Sommigen brulden en schreeuwden, anderen krijsten oorverdovend. “Kijk, je behoort ons toe. Er rest ons niets dan je mee te nemen naar de hel, met lichaam en ziel. Dan zul je zien wat we met je zullen doen”. Soms voelde ik dat er aan me getrokken werd, dan aan mijn kleren, dan aan de stoel waarop ik knielde. Ze bewogen die en schreeuwden zodat ik niet kon bidden. Soms was ik zo bang dat ik naar bed ging met het idee dat ik me kon bevrijden van hen [omdat dit lawaai meestal    ’s-nachts was]. Maar zelfs daar volgden ze me en trokken aan het kussen en dekens. Wie kan de angst beschrijven, de vrees die ik voelde. Ik wist niet eens waar ik was, op aarde of in de hel. De angst dat ze me echt mee zouden nemen, was zo groot dat ik mijn ogen niet dicht durfde doen om te slapen. Ik was als iemand met een vreemde vijand die heeft gezworen dat hij tot elke prijs hem het leven zal benemen. En ik geloofde dat dit zou gebeuren zo gauw ik mijn ogen sloot. Daarom had ik ’t gevoel alsof iemand iets in mijn ogen deed, zodat ik gedwongen werd ze open te houden als ze mij mee gingen nemen. – wie weet zou ik alle kracht verzamelen om me te verweren tegen wat zij wilden doen. Ik voelde mijn haren op mijn hoofd één voor een rechtop staan en het koud zweet brak me overal uit, en drong door tot in mijn botten. En ik voelde hoe mijn botten één voor één van hun plaats kwamen en rond kronkelden van de angst.

49.    Op andere momenten kwam ik zo in de verleiding om te wanhopen en zelfmoord te plegen dat ik soms, als er een put of een mes in de buurt was, de neiging had om er in te springen of om het mes te nemen en mezelf om te brengen. De inspanning die ik moest leveren om weg te lopen, was zo groot dat ik doodangst voelde. En toen ik weg rende, voelde ik hoe ze achter me aan kwamen en me wijs maakten dat het zinloos voor mij was om te leven na zoveel zonden en dat God me in de steek had gelaten, omdat ik niet trouw was geweest. Nog erger, ik had het gevoel dat ik veel slechts had gedaan, terwijl mijn ziel dat nooit van zijn leven gedaan had. Daarom was er voor mij geen barmhartigheid meer om op te hopen. Diep in mijn ziel voelde ik telkens terugkomen: Hoe kun jij leven als een vijand van God? Weet je wel wie God is, die jij hebt beledigd, vervloekt en gehaat? Die oneindige God die je overal omgeeft en die je hebt durven beledigen onder Zijn eigen ogen. O, nu je de God van je ziel hebt verloren, wie zal je ooit weer vrede schenken? Wie zal je bevrijden van zo veel vijanden? De pijn was zo erg dat ik niets deed dan huilen. Soms begon ik te bidden en dan voelde ik de duivels op me af komen om me nog meer te kwellen en sommigen sloegen of staken me, anderen knepen mijn keel dicht. Ik herinner me dat ik een keer tijdens het gebed voelde, hoe er van onder de aarde aan mijn voeten getrokken werd en de aarde opende zich en er kwamen vlammen uit en ik zonk er in weg. De angst en de pijn waren zo erg dat ik half dood was; en om me er weer bovenop te helpen kwam Jezus om me te troosten. Hij maakte me duidelijk dat het niet waar was dat ik Hem bewust had beledigd en dat wat betreft de zo bittere pijn, ikzelf wel kon weten dat de duivel een leugenaar is en dat je geen aandacht aan hem moest besteden, dat ik nu die kwellingen geduldig moest verdragen en dat er dan vrede kwam. Dit gebeurde van tijd tot tijd als het echt uit de hand liep en soms dat ik nog ergere kwellingen moest ondergaan. Tijdens die vertroosting is de ziel overtuigd, omdat in dat licht het onmogelijk is voor de ziel om de waarheid niet te zien. Maar als ik weer in de strijd gewikkeld was, kwam ik weer in dezelfde toestand als voordien.

50.    Hij verleidde me ook om de Communie niet te ontvangen door me er van te overtuigen dat het, na zoveel zonden, een brutaliteit was om te communiceren en dat, als ik ’t toch durfde, niet Jezus Christus, maar de duivel zou komen en me zo hevig zou kwellen dat ik ervan zou sterven. De gehoorzaamheid won echter toch. Het is waar dat ik soms in doodsangst pijnen leed, zodat ik nauwe-lijks kon herstellen na de Communie, maar als mijn biechtvader absoluut wilde dat ik communiceerde, kon ik niet anders. Ik herinner me dat ik maar een paar keer niet communiceerde. Ik weet ook nog dat ze, als ik ’s avonds aan ’t bidden was, het licht uit deden. Soms brulden ze keihard om me angst aan te jagen. Andere keren hoorde ik zwakke stemgeluiden als of ze stervende waren. Maar wie kan alles vertellen wat ze deden? Dat is onmogelijk. Deze harde beproeving duurde drie jaar lang, hoewel ik ’t me niet al te goed herinner. Toch werd het soms dagen of weken onderbroken. Niet dat het dan helemaal ophield, maar het begon minder te worden.

51.    Ik herinner me dat de Heer me na een Communie leerde hoe hen op de vlucht te jagen door ze te verachten en hen totaal te negeren alsof ’t mieren waren. Ik voelde me zo opgeladen met zo veel kracht dat ik niet langer die angst van vroeger voelde. Ik ging dus zo te werk als ze riepen en lawaai maakten zei ik: “Het wordt duidelijk dat jullie niets te doen hebben en dat jullie zoveel dwaze dingen doen om de tijd door te komen. Vooruit, doe het maar, als je moe wordt zul je wel ophouden”. Soms stopten ze; een andere keer werden ze zo boos dat ze nog meer lawaai maakten. Ik voelde hen dicht bij me; ze deden zich sterker voor en forceerden zichzelf om me mee te nemen. Ik werd een vreselijke stank gewaar en de hitte van vuur. Het is waar dat ik huiverde van binnen, maar ik raapte alle moed bij elkaar en zei: “Leugenaars zijn jullie – Als dit waar was, zou je het vanaf de eerste dag hebben gedaan; maar omdat het bedrog is en jullie geen macht over me hebben door wat er van boven op je af komt – vooruit, ga maar door met zingen. Als je moe wordt, zul je kreperen. Toen ze klaagden en riepen, zei ik: “Wat is dit? Kun je het niet voor je rekening nemen vandaag? Zijn er zielen van jullie weggenomen dat je zo veel klaagt? Sukkelaars, zij voelen zich niet goed. Maar ik wil jullie ook een beetje doen klagen”. En ik begon te bidden voor de zondaars of bad oefeningen van eerherstel. Soms lachte ik als zij weer begonnen met de gebruikelijk dingen en ik zei hun: “Hoe kan ik bang zijn voor jullie, lafaards? Als jullie serieuze wezens waren, zou je niet zo veel dwaze dingen doen. Schamen jullie je niet? Houden jullie jezelf niet voor de gek?” Als ze me kwelden met godlasteringen of haat tegen God, bood ik Hem die zeer bittere pijn aan. Ik moest mezelf geweld aandoen, als ik zag dat ik, hoewel de Heer alle liefde en lofprijzingen waard was, gedwongen werd het tegenoverge-stelde te doen – als eerherstel voor degenen die Hem voluit vervloeken, die zelfs niet meer weten dat er een God bestaat aan Wie zij wederliefde verschuldigd zijn. Als ze me tot wanhoop dreven, zei ik in mezelf: “Ik hou me niet bezig met hel of paradijs. Ik bekommer me alleen om de liefde voor mijn God. Dit is niet de tijd om aan iets anders te denken dan om mijn goede God lief te hebben zoveel ik kan. Paradijs en de hel laat ik aan Hem over. Hij die zo goed is zal me geven wat het beste voor me is en me een plaats geven waar ik Hem het meest kan verheerlijken”.

52.    Jezus Christus leerde me dat ’t meest effectieve middel om de ziel te bevrijden van iedere nutteloze bezorgdheid, twijfel of angst is voor Hemel, aarde en de duivels te verklaren dat ze, zelfs al kost het haar leven, God niet wil beledigen en dat zij niet wil toegeven aan welke bekoring van de duivel dan ook – en wel, direct als de ziel de bekoring voelt aankomen, midden in de strijd als ze ’t kan, en zo gauw ze zich weer bevrijd begint te voelen en ook in de loop van de dag. Door zo te doen, zal de ziel geen tijd verspillen aan de vraag of ze heeft toegegeven aan de bekoring of niet, omdat alleen al de herinnering aan haar belofte haar al vrede zal geven. En als de duivel probeert haar in de war te brengen, zal ze kunnen antwoorden dat ze, als ze God wilde beledigen, ze niet het tegenovergestelde had gezegd. Zo zal ze geen zorgen hebben. Wie kan de woede van de duivel beschrijven als, door zo te werk te gaan, al zijn listen hemzelf in verwarring brengen. Waar hij dacht te winnen, verloor hij en zijn listen en bekoringen werden door de ziel gebruikt om eerherstel te brengen en haar God lief te hebben. Hij leerde me nog een andere manier om bekoringen te weerstaan: als ze me verleidden om de hand aan mezelf te slaan, moest ik antwoorden: “Je hebt geen toestemming van God. Integendeel, tot je ergernis wil ik leven om mijn God meer te beminnen”. Als ze me dan aanvielen en sloegen moest ik mezelf vernederen, neerknielen en mijn God danken, omdat dit gebeurde als boete voor mijn zonden. En dat niet alleen, maar ook om alles op te dragen als eerherstel voor alle beledigingen tegenover God van de hele wereld. Tenslotte was er nog een vreselijke verzoeking die een korte tijd duurde: na het vreselijke contact met de duivelen van ongeveer ander half jaar, werd ik zwanger en werd een duiveltje met horens geboren. Mijn verbeelding ging zo ver dat ik vreselijk in verwarring was over wat de mensen wel van me zouden zeggen over zo’n verschrikkelijk gebeuren.

53.    Na ongeveer ander half jaar van zulke strijd hielden de wreedheden van de demonen tenslotte op en begon er een nieuw leven, hoewel de demonen niet stopten met me van tijd tot tijd lastig te vallen. Het was echter niet zo dikwijls; de strijd was niet zo hevig en ik raakte eraan gewend hen te verachten.

Het nieuwe leven begon op de boerderij die “Torre Disperata” heette. Op een dag werd ik meer dan ooit gekweld door de duivel, zo erg dat ik het gevoel had mijn krachten mij begaven en ik flauw zou vallen. Tegen de avond voelde ik in deze toestand dat ik een vreselijke aanval kreeg en ik verloor mijn bewustzijn. In die toestand zag ik Jezus Christus omgeven door vele vijanden – sommige sloegen Hem, andere smeten Hem neer, weer anderen dreven doorns in Zijn hoofd, sommigen braken Zijn benen, anderen Zijn armen. Nadat zij Hem bijna in stukken hadden verdeeld, legden ze Hem in de armen van de Madonna; en dit gebeurde niet ver van mij vandaan. Nadat de allerheiligste Maagd Hem in Haar armen had genomen, kwam Ze dichter bij me en huilend zei Ze: “Dochter, zie hoe Mijn Zoon door de mensen wordt behandeld – de vreselijke beledigingen die ze Hem aan doen, die Hem nooit rust gunnen. Kijk toch hoe Hij lijdt”. En ik probeerde naar Hem te kijken en ik zag Hem onder ’t bloed, een en al wonde, bijna doorkliefd, bijna dood. Ik voelde zo’n pijn dat ik liever duizend keer had willen sterven dan mijn Heer zo te zien lijden. Ik schaamde me voor mijn schamel lijden. Nog steeds huilend voegde de allerheiligste Maagd er aan toe: “kom dichter bij om de wonden van Mijn Zoon te kussen. Hij koos jou als slachtoffer en als velen Hem beledigen en jij biedt je aan om te lijden wat Hij lijdt, dan verlicht je Zijn vele lijden. Wil je dat aanvaarden?” Ik voelde me zo tot niets teruggebracht; ik vond mezelf zo slecht (en dat is nog steeds zo) en onwaardig, dat ik geen “ja” durfde zeggen. Ik beefde; ik voelde me zo zwak na die pijnen, dat ik meer dood dan levend was. Ik weet niet hoe, maar toen zag ik in de verte demonen gillen en schreeuwen en ik zag dat ze met mij wilden doen wat ik de Heer had zien lijden, als ik zou accepteren. Ik voelde zo’n pijn, lijden, zenuwtrekkingen binnen in me, dat ik dacht dat ik dood ging.

54.    Tenslotte kwam ik naderbij en kuste Zijn wonden. Nadat ik dit deed, leek het of die zo verscheurde ledenmaten zouden genezen en de Heer die tevoren bijna dood leek, weer tot leven zou komen. Innerlijk zag ik heel duidelijk de beledigingen die Hem worden aangedaan en de aantrekkingskracht van de aanvaarding van het slachtofferschap, hoewel ik duizend doden moet sterven, want de Heer verdient natuurlijk alles en ik kon me niet verzetten tegen wat Hij wilde. Dit gebeurde in woordeloze stilte. Maar de blikken die we uitwisselden waren even zo vele uitnodigingen, zo veel vurige pijlen die mijn hart door-boorden. De allerheiligste Maagd spoorde me vooral aan om het te aanvaarden, maar wie kan zeggen wat ik allemaal doormaakte? Tenslotte keek de Heer me welwillend aan en zij: “Je hebt gezien hoe dikwijls ze Me beledigen en hoe velen de weg gaan van het kwaad en zonder het te beseffen, in de afgrond vallen. Kom jezelf aanbieden aan de goddelijk Gerechtigheid als slachtoffer van eerherstel voor de beledigingen die Me worden aangedaan en voor de bekering van de zondaars die, met de ogen dicht drinken uit de vergiftigde bron van de zonde. Een grote vlakte vol lijden strekt zich voor je uit, ja – maar ook vol genade; Ik zal je nooit allen laten, Ik wil binnenin jou alles ondergaan wat mensen Mij aandoen en je zo laten delen in Mijn pijnen. Als hulp en troost geef Ik je Mijn Moeder.” En Hij leek me aan Haar over te dragen en Zij aanvaardde me. Ik van mijn kant bood alles van mezelf aan Hem aan en aan de Maagd – bereid om te doen wat Hij wilde. Zo eindigde het de eerste keer.

55.    Toen ik vanuit die toestand weer tot mezelf kwam, voelde ik zo’n pijn, zo teruggebracht tot niets, dat ik mezelf zag als een ellendig wormpje dat alleen in staat was om in het stof te kruipen. En ik zei tot de Heer: “Help – Uw almacht slaat me terneer; ik zie dat, als U me niet opheft, mijn nietigheid zal vergaan en worden ontbonden. Geef me lijden, maar ik smeek U me kracht te geven, want ik voel dat ik sterf”. En zo begonnen afwisselend bezoeken van Ons Heer en kwellingen van de kant van de duivels. Hoe meer ik berustte hoe meer hun razernij toenam.

56.    Een paar dagen na wat ik hierboven heb gezegd, had ik ’n gevoel of ik weer het bewustzijn verloor. (Ik herinner me dat ik in ’t begin dacht dat ik ging sterven, telkens als ik in zo’n toestand geraakte). Toen ik het bewustzijn verloor, toonde Ons Heer zich weer met de doornenkroon op Zijn hoofd, druipend van het bloed; en zich tot mij wendend zei Hij: “Dochter, kijk wat de mensen me aandoen. In deze droevige tijden is hun hoogmoed zo groot dat zij de lucht totaal vergiftigd hebben; en de stank die zich overal verspreidt is zodanig dat die zelfs Mijn troon in de Hemel heeft bereikt. Zij handelen zo, dat zij zelf de Hemel afsluiten. De ellendelingen hebben geen ogen om de waarheid te zien, omdat zij verward zijn door de zonde van hoogmoed, met daarbij de andere ondeugden die zij zelf meebrengen. O alsjeblieft! Verlicht Mijn zo vele bittere krampen en geef eerherstel voor het vele onrecht wat men Mij aandoet. En terwijl Hij dit zei, nam Hij de kroon af die niet leek op een kroon maar uit één stuk bestond zodat zelfs niet een klein stukje van Zijn hoofd vrij bleef – het zat helemaal vol doorns. Terwijl Hij de kroon afnam, kwam Hij dichterbij en vroeg me of ik die aanvaardde. Ik voelde me zo tot niets teruggebracht; ik voelde zo’n pijn, vanwege de beledigingen dat mijn hart brak. Ik zei Hem: Heer doe met mij wat U wilt”. En dus nam Hij die kroon, duwde die op mijn hoofd en verdween.

57.    Welnu, wie kan de krampen beschrijven die ik voelde toen ik terug tot mezelf kwam? Bij iedere beweging van mijn hoofd dacht ik dat mijn laatste uur geslagen had, zo veel pijn had ik en zo veel doorns voelde ik in mijn hoofd, in mijn ogen, oren en achter mijn nek. Zelfs in mijn mond voelde ik deze doorns binnendringen en die zat zo op elkaar geklemd dat ik die niet open kon doen om te eten, zodat ik soms twee, drie dagen niets kon eten. Als het soms wat minder erg was voelde ik goed waarneembaar een hand die op mijn hoofd drukte en de pijnen weer op deed komen; en soms waren de krampen weer zo erg dat ik het bewustzijn verloor van de pijn. In ’t begin gebeurde dit sommige dagen wel en andere niet. Als het weer terugkwam, was het drie of vier keer per dag en dan duurde het soms een kwartier, soms een half uur, soms een uur en dan was ik er weer vrij van, hoewel ik me erg zwak voelde en pijn had. Ik bleef meer of minder pijn hebben afhankelijk van hoe die pijnen tot me doordrongen in die niet beurste toestand.

58.    Ik herinner me ook dat, omdat ik soms mijn mond niet open kon doen om te eten, zoals ik hiervoor zei, vanwege de pijn in mijn hoofd en omdat mijn familie dat wist, ik niet echt in gezelschap wilde zijn. Als ze zagen dat ik niet at, schreven ze dat toe aan onnodig gezeur van mij en natuurlijk raakten zij ge-ïrriteerd en overstuur en spotten met me. Mijn natuur wilde hier aanstoot aan nemen, omdat ik zag dat het niet waar was wat ze zeiden, maar de Heer wenste niet dat ik hieraan aanstoot nam en toen gebeurde het volgende:

59.    Op een avond toen we aan tafel zaten en ik mijn mond niet open kon doen, raakte mijn familie overstuur. Het raakte me zodat ik begon te huilen en om niet gezien te worden stond ik op en ging nog steeds huilend, ergens anders heen; en ik smeekte Jezus Christus en de allerheiligste Maagd me te helpen en ik vroeg om kracht om deze beproeving te verdragen. Maar terwijl ik dit deed voelde dat ik het bewustzijn begon te verliezen. O, God! Wat een pijn, louter de gedachten dat mijn familie mij ging zien, want tot dan toe hadden zij het niet gemerkt. Op dat moment zei ik: “Heer, sta niet toe dat ze me zien” Ik schaamde me zo als ze me zouden zien, en ik kan zelf niet uitleggen waarom. Ik probeerde zoveel ik kon me te verbergen op plaatsen waar ik niet kon worden gezien. Als ik dan onverwacht betrapt werd, omdat ik geen tijd had me te verbergen of tenminste te knielen – in welke situatie dan ook, ik zou daar blijven en zij konden zeggen dat ik aan ’t bidden was – dan zou ik betrapt zijn. Toen ik het bewustzijn verloor vertoonde Ons Heer zich te midden van vele vijanden die Hem op alle mogelijke manieren beledigden; in ’t bijzonder grepen ze Hem, liepen Hem onder de voet, bespotten Hem, trokken aan Zijn haar. Het leek mij dat mijn goede Jezus onder die stinkende zolen uit wilde komen en Hij bleef rond kijken – wie weet kon Hij een vriendelijke hand vinden die Hem zou bevrijden, maar Hij vond er geen. Toen ik dit zag deed ik niets dan huilen over de pijn van Mijn Heer. Ik had midden tussen die vijanden willen gaan staan – wie weet of ik Hem misschien kon bevrijden; maar ik durfde niet. Ik zei Hem: “Heer, laat me delen in Uw pijn. O alsjeblieft, al kon ik U maar wat ontlasten en U bevrijden”. Toen ik dit zei keerden die vijanden alsof ze het hadden verstaan, zich tegen mij – maar zo woedend. En zij begonnen me te slaan, aan mijn haar te trekken, me te vertrappen. Ik was zo bang; ik leed ja, maar van binnen was ik tevreden, omdat ik kon zien dat de Heer wat op adem kon komen. Naderhand verdwenen die vijanden en bleef ik alleen met mijn Jezus achter. Ik probeerde medelijden met Hem te hebben, maar ik durfde niets te zeggen. En hij verbrak de stilte en zei tot mij: “Alles wat je hebt gezien is niets vergeleken met de beledigingen die ze me voortdurend aandoen. Hun blindheid, zichzelf over-spoelen met de dingen van de aarde doet hen komen op het punt dat zij niet alleen Mijn wrede vijanden worden, maar ook de vijanden van zichzelf; en omdat hun ogen gericht zijn op slijk komen zij tot verachting van de Eeuwige. Wie zal zo veel ondankbaarheid ombuigen? Wie zal medelijden hebben met zo veel mensen die Mijn bloed hebben gekost en die bijna begraven leven onder de stank van aardse dingen? O, alsjeblief, kom met Me mee en bidden smeek samen met Mij voor zo veel blinden die oog hebben voor alles wat de aarde geeft en dan mijn genade verachten en onder hun vuile voeten vertrappen alsof het slijk is. O, alsjeblief, verhef jezelf boven al het aardse – verafschuw en veracht alles wat Mij niet toebehoort. Laat je meer beroeren door de beledigingen die je familie je aandoet, nu je Mij zo veel hebt zien lijden, neem liever alleen Mijn eer ter harte, de aanstoot die ze Mij voortdurend geven, de teloorgang van zovele zielen. O, alsjeblieft! Laat Me niet alleen te midden van zo veel pijnen die Mijn hart kwellen. Alles wat jij nu lijdt is weinig vergeleken bij de pijn die je zult lijden. Heb Ik je niet altijd gezegd dat Ik van jou de imitatie van Mijn leven verlang? Kijk eens hoeveel je van Mij verschilt. Schep daarom moed en vrees niet”

60.    Hierna kwam ik weer tot mezelf en toen besefte ik dat ik omgeven was door mijn familie. Zij huilden en waren allen ongerust; en ze waren zo bezorgd dat die toestand terug zou komen en vooral dat ik zou sterven, dat ze me zo vlug ze konden terug wilden brengen naar Corato, zodat ik kon onderzocht worden door doktoren. Ik weet niet waarom, maar ik voelde zo’n pijn bij de gedachte dat er doktoren bij me moesten komen, dat ik dikwijls huilden klaagde bij de Heer: “Hoe dikwijls o Heer smeekte ik U om mij verborgen te laten lijden. Dit was mijn enige troost en nu ben ik ook daarvan beroofd. O alsjeblief, zeg me toch, hoe zal ik dit doorstaan? U alleen kunt me helpen en mij bevrijden van deze ramp. Ziet U niet wat ze allemaal zeggen? De een denkt zus, de ander zo; de een wil deze remedie de ander die – zij houden me steeds in ’t oog zodat ik niet meer vredig kan zijn. O alstublieft, help me in zo veel pijnen want ik voel ’t leven uit me wegglijden”.

61.    En de Heer voegde er welwillend aan toe: “Kwel jezelf hiermee niet. Ik wil dat je jezelf overgeeft in Mijn armen alsof je dood bent. Ik kan niet vrijuit met je te werk gaan zolang je je ogen richt op wat Ik doe en wat de schepselen doen en zeggen. Wil je Me niet vertrouwen? Weet je niet hoeveel Ik van je hou en dat alles wat Ik toesta, of door schepselen, of doorheen demonen of recht-streeks van Mij werkelijk is voor je heil en voor niets anders dient dan om de ziel te leiden naar haar uitverkiezing. Daarom wil Ik dat je in Mijn armen blijft met je ogen dicht, zonder het een of ander te bekijken of te onderzoeken; vertrouw Me volledig en laat me in vrijheid te werk gaan. Als je dan toch het tegen-overgestelde wilt doen, zul je veel tijd verliezen en zul je tegenwerken wat Ik met je wil, zoals het schepselen past, bewaar diepe stilte, wees welwillend en ootmoedig tegenover iedereen; laat je leven, je adem, je gedachten en gevoelens voortdurende acten van herstel zijn als verzoening van Mijn gerechtigheid om Mij daardoor de lasten aan te bieden van de schepselen en dat zijn er niet weinig”.

62.    Hierna probeerde ik zo veel ik kon te berusten in God’s Wil, hoewel ik dikwijls zo vastgezet werd door de schepselen dat ik bij lijden niets deed dan huilen. Er kwam ook een moment voor een doktersvisite en hij oordeelde dat  het niets anders was dan zenuwen; dus schreef hij medicijnen voor, afleiding, wandelen en koude baden. Hij raadde mijn familie aan mij goed in de gaten te houden als die toestand mij weer overkwam, “omdat”, zo zei hij als je haar forceert, kan ze iets breken, maar maak haar niet vast, omdat wanneer die toe-stand me weer overkomt, ik “versteend” zou kunnen blijven.

63.    Aldus ontstond er een conflict bij een deel van mijn familie. Zij beletten me naar de kerk te gaan; zij gaven me niet langer de kans om alleen te zijn; ik werd overal in de gaten gehouden, en dus merkten ze het meer. Vele keren klaagde ik bij de Heer: “Mijn goede Jezus, wat zijn mijn pijnen toegenomen – ik ben beroofd van het dierbaarste, de sacramenten. Ik had nooit gedacht dat ik zover zou geraken. Maar wie weet waar ik zal eindigen. O, alstublieft, geef me hulp en kracht, want mijn krachten laten me in de steek”. Dikwijls verwaardigde Hij zich om me een paar woorden te zeggen. Hij zei me: “Ik ben je hulp, wat vrees je? Herinner je je niet dat ook Ik te lijden had van alle soorten mensen – dan met de ene mening over Mij, dan met een andere. De heiligste dingen die ik deed werden beoordeeld als onjuist of zondig; ze gingen zelf zover dat ze Me zeiden dat Ik bezeten was en ze bekeken Me met een nors gezicht. Zij hielden Me in hun midden maar met tegenzin en overlegden onder elkaar hoe ze Me zo spoedig mogelijk uit de weg konden ruimen, want mijn aanwezigheid was voor hen onverdraaglijk geworden. Mag Ik je dus gelijk maken aan Mij, door je te laten lijden vanwege de schepselen?”

64.    En zo bracht ik verschillend jaren door met het lijden door schepselen, demonen en rechtstreeks van God. Bij tijden werd ik zo verbitterd door schep-selen en hun denkwijze dat ik me schaamde als iemand me zag; zo erg dat mijn grootste offer was te midden van mensen te verschijnen – de schaamte en de verwarring waren zo groot dat ik versuft was. Er kwamen andere doktoren maar zij stelden niets vast. Soms schreide ik bittere tranen en ik zei Hem uit het diepst van mijn hart: Heer, mijn lijden is openbaar geworden – niet alleen voor mijn familie, maar ook voor mensen daarbuiten. Ik zie hoe verward ik ben; het lijkt of iedereen me nawijst, alsof dit lijden zeer zondig is. Ikzelf ben niet in staat te vertellen wat er met me gebeurd is. O, alstublieft, U alleen kunt me bevrijden van zulke publiciteit en me in het verborgene laten lijden. Ik bid U, ik smeek U – antwoord me. Soms toonde ook de Heer dat Hij niet wilde luisteren naar me en dan namen mijn pijnen toe. Op andere ogenblikken had Hij medelijden met me en zei: “Arme dochter, kom bij Me want Ik wil je troosten. Je hebt gelijk dat je lijdt maar weet je niet meer dat ook Ik – o, hoeveel meer, Ik leed. Tot op ’n zeker moment bleef Mijn pijn verborgen, maar toen de Wil van de Vader Mij in ’t openbaar wilde laten lijden trad Ik direct naar buiten en kwam terecht in wanorde, smaad en spot en werd zelfs ontkleed voor de ogen van een grote menigte. Kun je je grotere verwarring voorstellen? Mijn natuur voelde dit soort lijden zeer diep, maar Ik had mijn blik gericht op de Wil van de Vader en Ik bood deze pijn aan als eerherstel voor de velen die in ’t openbaar de grootste zonden begaan, met open ogen, zich erop beroemend zonder enige schaamte – en Ik zei Hem: “Vader, neem Mijn verwarring en smaad aan als eerherstel voor de velen die de brutaliteit hebben U zo vrijmoedig te beledigen, zonder het minste leed. Vergeef hen, geef hun licht, dat zij de lelijkheid van de zonde mogen zien en zich bekeren”. Ik wil dat ook jij deelt in dit soort lijden. Weet je niet dat de mooiste cadeau’s die Ik de zielen die Ik liefheb kan geven kruizen en pijn zijn? Je bent nog steeds een klein meisje als het gaat over het kruis, daarom voel je je te zwak. Als je eenmaal gegroeid bent en hebt geleerd hoe kostbaar het lijden is, zul je je sterker voelen. Steun daarom op Mij – rust, want zo zul je winnen aan kracht”.

65.    Na een tijdje in bovengenoemde toestand te hebben doorgebracht – onge-veer zes of zeven maanden – werd het lijden steeds erger tot ik gedwongen was in bed te blijven.
Het verlies van bewustzijn kwam steeds meer voor, tot ik er bijna geen uur meer vrij van was. Ik werd buitengewoon zwak. Mijn mond zat zo dicht geklemd dat ik die helemaal niet meer kon openen en in de zeldzame goede momenten kon ik maar net een paar slokjes drinken, als dat al lukte. En dan kwam het weer naar boven, vanwege het voortdurende braken waar ik altijd last van had. Na onge-veer achttien dagen achtereen in deze toestand, riepen ze mijn biechtvader zodat ik kon biechten. Toen mijn biechtvader kwam trof hij mij aan in die versufte toestand. Toen ik klaar was vroeg hij me wat er aan de hand was. Zwijgend over al het andere en omdat in die tijd de ellende van de duivels en de bezoeken van Ons Heer voortgingen, zei ik hem alleen maar: “Vader, het is de duivel”. Toen zei hij: Wees niet bang, het is niet de duivel; en als hij het is zal Vader je bevrijden”. Dus na een oproep tot gehoorzaamheid en een kruisje, hielp hij me om mijn armen los te maken, want ik had het gevoel of mijn hele lichaam één blok steen was en hij herstelde de beweging in mijn armen en opende mijn mond weer die daarvoor niet in beweging te krijgen was. Ik schreef dit toe aan de heiligheid van mijn biechtvader, die echt een heilige priester was. Ik beschouw-de dit bijna als een wonder; zo, dat ik tegen mezelf zei: “Kijk, ik was klaar om te sterven” – omdat ik me echt ziek voelde en als dat had voort geduurd, denk ik dat ik uit dit leven was weggegaan. Ik herinner me echter dat ik er in berustte en toen zag dat ik bevrijd was, had ik een beetje spijt dat ik niet gestorven was.

66.       Toen mijn biechtvader weg was en ik vrij was, viel ik weer in de toestand van tevoren. En zo gebeurde het dat ik soms een week soms veertien dagen en zelfs maanden zo doorbracht, verbaasd over mijn eigen toestand, nu en dan tijdens de dag en ik was in staat mij zelf te bevrijden. Maar als ik werd ontdekt, heel dikwijls zoals ik al zei, riep mijn familie mijn biechtvader, te meer daar zij hadden gezien dat ik de eerste keer door hem was bevrijd, terwijl iedereen geloofde dat ik nooit meer zou herstellen. Maar dan ging ik naar de kerk en dan herviel ik weer in die toestand en dus riepen zij mijn biechtvader weer en dan werd ik weer bevrijd. Ik had me echter nooit kunnen voorstellen dat de priester nodig was om mij te bevrijden of dat mijn ellende iets buitengewoons was. Het is waar dat ik Jezus Christus kon zien wanneer ik het bewustzijn verloor maar ik schreef dat toe aan de goedheid van Ons Heer, en zei tot mezelf: “Zie, hoe goed de Heer is voor mij dat Hij komt om me kracht te geven in dit lijden; hoe zou ik ‘t anders kunnen doorstaan – wie zou me de kracht geven? Het is ook waar dat wanneer zoiets weer ging gebeuren, Hij me dat ‘s morgens bij de Communie vertelde en dat in die toestand mijn lijden van Hemzelf zou komen. Maar ik besteedde aan dit alles weinig aandacht; alleen al bij het idee soms, dat ik ’t aan mijn biechtvader vertelde, voelde ik hoe de meest trotse ziel was van de hele wereld, als ik mijn mond durfde te openen om over deze dingen te spreken, dat ik Jezus Christus zag. En ik voelde me zo rood worden van schaamte dat het onmogelijk was om iets tegen mijn biechtvader te zeggen, hij die zo goed en heilig was.

67.       Ik dacht echt dat de priester nodig was om me te bevrijden en dat dit gebeurde door de heiligheid van mijn biechtvader. Toen het moment kwam dat hij naar het platteland moest, liet de Heer me, op een morgen na de Communie, verstaan dat die toestand me zou verrassen en hij nodigde me uit bij Hem te blijven om te delen in Zijn pijnen – en ik zei Hem onmiddellijk: “Heer, hoe zal ik dat doen – mijn biechtvader is niet hier; wie gaat me bevrijden? Wilt U me misschien me laten sterven?” En de Heer zei me alleen: “Je moet alleen op Mij vertrouwen. Geef je over, want overgave doet de ziel stralen, en het houdt alle andere passies in bedwang, omdat Ik aangetrokken door die stralen van licht, binnen ga in die ziel en haar binnenin Mij totaal transformeer en Ik doe haar leven van Mijn eigen leven”.

68     Ik gaf me over aan Zijn heilige Wil; ik droeg die Communie op als de laatste van mijn leven, en ik zei voor het laatst vaarwel aan Jezus in het Sacrament. Maar hoewel in overgave, voelde ik mijn natuur zo hevig, dat ik de hele dag huilde en de Heer bad om me kracht te schenken. In waarheid groeide die situatie uit tot zoiets bitters voor mij en zonder iets te denken of te weten, werd ik beladen met een nieuw en zwaar kruis waarvan ik geloof dat het ‘t zwaarste is geweest van heel mijn leven. In die lijdenstoestand dacht ik aan niets anders dan aan sterven en de Wil van God doen. Mijn familie die leed omdat ze me in die toestand zag, probeerde enige priesters te waarschuwen, maar om een of andere reden wilden ze niet komen. Na tien dagen kwam de biechtvader bij wie ik gewend was te biechten toen ik klein was en toevallig was ook hij in staat me uit die toestand te bevrijden. Toen besefte ik in welk net de Heer me had gevangen.

69     Vanaf dat moment ontstond er vanuit de priesters een oorlog tegen mij – sommigen zeiden dat het pretentieus was, anderen dat ik een pak slaag nodig had, weer anderen vonden dat ik de indruk wilde maken een heilige te zijn, anderen vonden me een bezetene, en allerlei andere dingen, te veel om te vertellen. Met zulke ideeën in hun hoofd hadden zij, als het lijden weer opkwam en mijn familie een van hen waarschuwde, zulke vreemde reacties, dat mijn arme familie er erg onder leed, vooral mijn arme mama – hoeveel tranen stortte ze om mij. O, Heer, beloon haar Zelf. O, mijn goede Heer, hoeveel leed ik in dit opzicht – U alleen weet alles. Wie kan zeggen hoe bitter deze situatie was voor mij – dat een priester nodig was om mij te bevrijden uit die lijdenstoestand. Hoe dikwijls had ik gebeden onder bittere tranen, dat Hij me zou bevrijden! Hoe dikwijls had ik uitdrukkelijk weerstand geboden aan de Heer, als Hij wilde dat ik me aanbood als slachtoffer en mijn pijnen aanvaardde. Ik zei Hem dan: “Heer, beloof me toch dat Uzelf me zal bevrijden en dan zal ik alles aanvaarden; anders – nee, dan wil ik ’t niet aanvaarden”. En ik bood weerstand, de eerste, tweede, derde dag. Maar wie kan God weerstaan? Hij zei me zoveel, dat ik tenslotte gedwongen werd me te onderwerpen aan het kruis.

Op een ander moment zei ik Hem vanuit mijn hart en vertrouwelijk: “Heer, hoe hebt U dit kunnen doen? Wilt U nu tussen ons beiden een derde plaatsen? En deze derde wil zich niet eens beschikbaar stellen. Wij tweeën, wij zouden zo tevreden kunnen zijn. Als U me wilde laten lijden, zou ik dat direct accepteren, omdat ik wist dat Uzelf me zult bevrijden. Dan is er niemand anders nodig. Ik smeek U, bevrijd me, en we zullen samen meer tevreden zijn”.

Soms deed Hij of Hij me niet hoorde, en zei Hij me niets. Een andere keer, zei Hij dan: “Wees niet bang, Ik ben degene die licht en duisternis schenkt. Het moment van het licht zal komen. Mijn gebruikelijke manier van doen is om mijn werken openbaar te maken via de priesters”.

70.    Aldus doorstond ik drie of vier jaar de tegenspraak van de kant van de priesters. Dikwijls onderwierpen ze me aan zeer harde beproevingen; het ging zover dat ze me in die lijdenstoestand lieten blijven – dat betekent, versteend, niet in staat tot de minste beweging, zelfs niet tot het drinken van een druppel water – als het hun behaagde, voor ongeveer achttien dagen. Alleen de Heer weet wat ik in die toestand doormaakte; en als ze dan kwamen moest ik zelfs van hen horen: “Heb geduld, doe de Wil van God”. Ze verweten me eerder pietluttigheid en ongehoorzaamheid. O, God, wat een pijn – hoeveel tranen ver-goot ik. Hoe dikwijls dacht ik dat ik ongehoorzaam was en dan zei ik tegen mezelf: hoe is dit mogelijk – die deugd die God het meest behaagt staat zover van me af. Wat voor goeds kan een ongehoorzame ziel ooit doen, en waarop kan zij hopen? Dikwijls klaagde ik bij Ons Heer en bij lijden werd ik wrevelig en als Hij wilde dat ik ’t lijden aanvaardde, stribbelde ik tegen zoveel ik kon. Maar als Hij zag, dat ik me begon te verzetten, liet de Heer merken dat Hij geen aandacht aan me besteedde en zei Hij niets anders; en dan heel plotseling kwam Hij me verrassen. De biechtvader zei dat dat kwam, omdat Hij niet wilde dat ik in die toestand geraakte; maar daar had ik geen macht over. Toch is het waar dat ik ongehoorzaam ben geweest en dat ik altijd al nergens voor deugde, maar ik herinner me ook dat voor mij de meest kwellende pijn was niet te kunnen gehoorzamen. Ik herinner me dat er in deze periode cholera heerste; op een dag bad ik tot mijn goede Jezus deze plaag te stoppen. En Hij zei me: “Ik zal je tevreden stellen als jij jezelf aanbiedt om te lijden wat ik ook maar wil”.

71.    Ik zei Hem: “Nee Heer, dat kan ik niet – U weet hoe zij denken. Als dit alleen tussen U en mij bleef zou ik absoluut bereid zijn om alles te aanvaarden”. En Hij zei: “Mijn dochter, als Ik gedacht had aan wat de mensen zouden denken en wat zij met Mij zouden doen, zou Ik de mensheid niet verlost hebben. Maar Mijn oog was gericht op hun redding en de grote liefde die Mij verteerde deed Me zo handelen; als Ik mensen zag die slecht over me dachten en de oorzaak waren dat ik meer moest lijden, offerde Ik juist die pijnen op voor hun eigen redding. Ben je vergeten dat Ik van jou de navolging van Mijn leven wil en dat Ik jou laat delen in alles wat Ik leed? Weet je niet dat het mooiste, het heldhaftigste, datgene wat Mij het meest behaagt, wat je Mij moet aanbieden is, jezelf offeren juist voor degenen die tegen je zijn?”

72.    Ik was met stomheid geslagen; ik wist niet wat te antwoorden. Ik aan-vaardde alles wat de Heer wilde en ’s avonds was ik verbaasd over die lijdens-toestand en het duurde drie achtereenvolgende dagen. Toen dit voorbij was hoorde ik niets meer over de cholera.

73.    Hierna kwam er nog een versterving n.l. ik moest veranderen van biechtvader, omdat die, daar hij kloosterling was, teruggeroepen werd naar het klooster. Ik was tevreden met hem, en het meeste van dat voornoemde lawaai vond plaats als hij op het platteland was, vooral het laatste jaar dat hij mijn biechtvader was; vanwege de cholera die zich verspreidde in de stad, verbleef hij hier maar zes maanden. Mijn biechtvader verweet mij niet veel; hij liet me een dag in de lijdenstoestand en dan kwam hij. Zo was het iets minder dan een maand geleden dat hij zich teruggetrokken had op ’t platteland, en het werd bekend dat hij wegging. Het was pijnlijk voor mij – niet omdat ik aan hem gehecht was, maar omdat hij zo nodig was. Dus ging ik naar de Heer en ik vertelde Hem van mijn pijn en hij zei me; “Ik wil niet dat je hierom bedroefd bent. Ik ben de Meester der harten en ik draai ze om en draai ze weer terug als het Mij behaagt. Als hij iets goeds voor je deed, is hij niets anders geweest dan een vat dat van Mij ontving en door gaf aan jou. Zo zal ik met de anderen ook doen; wat vrees je dan? Mijn lieveling, zolang je je ogen dan naar rechts, dan weer naar links wendt en je laat ze rusten op nu het een, dan het andere en je houdt je oog niet gevestigd op Mij, zul je niet snel kunnen vooruitgaan op de weg naar de Hemel. Integendeel je zult altijd mank lopen en je zult de genade niet kunnen volgen. Daarom wil Ik dat je met heilige onverschilligheid kijkt naar alles om je heen, en alle aandacht schenkt aan Mij alleen”. Na deze woorden kreeg mijn hart zoveel kracht dat ik weinig of niets te lijden had van zulk een groot verlies – van iemand die zoveel goed had gedaan aan mijn ziel.

74.    Zo gebeurde het dat ik veranderde van biechtvader en ik keerde terug naar de biechtvader van mijn jeugd. Maar moge de Heer altijd gezegend zijn die juist die paden waarvan wij denken dat ze ons in de verkeerde richting leiden bijna alsof ze onze ziel schade toebrengen, gebruikt voor een groter goed voor ons en voor Zijn glorie. Zo begon ik mijn ziel te openen, terwijl ik tot dan toe nooit iets gezegd had tegen wie dan ook. Hoe veel ik me ook inspande, ik kreeg het niet voor elkaar; integendeel, ik voelde me steeds minder in staat om te spreken over wat er van binnen gebeurde. De schaamte die ik voelde alleen al bij het idee over deze dingen te spreken, was zo groot, dat ik het gevoel had dat het voor mij gemakkelijker zou zijn om de afschuwelijkste zonden te belijden. Waar dit vandaan kwam weet ik niet. Van de biechtvader – dat denk ik niet, omdat hij zo goed was, zo vol vertrouwen, zacht, geduldig luisterend. Hij droeg zoveel zorg voor mijn ziel; hij hield alles in de gaten, opdat ik de juiste weg zou gaan. Van mij – dat denk ik evenmin, omdat mijn ziel geblokkeerd was en ik wilde me perse bevrijden en ten minste horen wat de biechtvader ervan dacht; maar ik voelde dat het mij onmogelijk was. Ik zelf denk dat het de tussenkomst van de Heer was.

75.    Bij de nieuwe biechtvader begon ik me innerlijk te openen, stapje voor stapje. Dikwijls beval de Heer, me aan de biechtvader te openbaren wat Hij me had gezegd; en als ik dat niet deed, gaf de Heer me een standje. Hij berispte me streng en soms ging Hij zo ver dat Hij zei dat Hij niet meer zou komen als ik dat niet zou doen – en dat is de bitterste pijn voor mij, zodat alle andere pijnen hiermee vergeleken niets voorstellen. De angst dat Hij werkelijk niet zou komen was zo groot dat ik daarom alle moeite deed om mijn innerlijk te openbaren. Het is waar dat me dat dikwijls heel veel kostte, maar de angst om mijn lieve Jezus te verliezen deed me alles overwinnen. Ik werd ook door de biechtvader gestimuleerd om te zeggen waar zo’n toestand vandaan kwam, wat er met me gebeurt in zo’n gesloten toestand, wat er de oorzaak van is. Nu eens gebood hij me om het duidelijk te maken, dan weer dwong hij mij vanuit de gehoorzaam-heid en confronteerde me met de angst dat ik wellicht in een illusie leefde of misleid werd als ik het binnen in mezelf hield, terwijl ik zekerder en rustiger kon zijn als ik het aan de priester openbaarde, omdat de Heer nooit toestaat dat de priester misleid wordt als de ziel gehoorzaam is. Zo drong Jezus Christus aan van de ene kant, de biechtvader van de andere. Soms leek het of zij samenspan-den, allebei – de biechtvader en Jezus Christus. En zo speelde ik het klaar om mijn ziel te openen. De vorige biechtvader deed dat niet – hij stelde geen vragen; hij probeerde niet te weten te komen wat er met me gebeurde in die half-bewuste toestand en alzo wist ik zelf niet hoe hieruit te geraken en over deze dingen te spreken. Zijn grote zorg was dat ik er in zou berusten, overeenkomstig de Wil van God en het kruis zou dragen dat de Heer me had gegeven, en als hij soms zag dat ik het wat moeilijk had, leed hij daar erg onder.

76.    Zo verliep er nog een jaar met deze biechtvader, in dezelfde toestand als hierboven beschreven. En omdat de biechtvader wist waar dat lijden vandaan kwam, zei hij me dat ik hem moest vragen of ik mocht gehoorzamen, als Jezus Christus wilde dat ik zou lijden. Ik herinner me dat de Heer me op een ochtend, na de Communie zei: Dochter, er is zoveel ongerechtigheid dat de schaal van Mijn rechtvaardigheid bijna overloopt. Weet dat ik zware geselingen over de mensen zal uitstorten, vooral een zeer wrede oorlog waarin Ik een menselijk bloedbad zal aanrichten. O, ja” Bijna wenend ging Hij voort: “Ik schonk de mens een lichaam dat een heiligdom zou kunnen zijn waarin Ik Mijn vreugde zou gaan vinden; maar zij hebben er riolen van bederf van gemaakt die zulk een stank verspreiden dat ik gedwongen wordt ver van hen vandaan te blijven. Zie toch eens wat voor beloning Ik krijg voor zoveel liefde en voor zoveel pijnen die Ik voor hen heb geleden. Wie is er ooit zo behandeld als Ik? Niemand immers! Maar wat is de oorzaak? Dat is Mijn buitensporige liefde voor hen. Daarom zal Ik het proberen met kastijdingen”

77.    Ik voelde mijn hart breken van pijn; het leek alsof de beledigingen die ze Hem aandeden zo talrijk waren dat Hij, om er aan te ontsnappen, zich in mij wilde verbergen, bijna om een toevlucht te vinden. Ook ik voelde zulke pijnen omdat de mensen moesten gekastijd worden, en het leek of ikzelf moest lijden – niet zij. Nog sterker, het leek me dragelijker voor mij om zelf al die kastijdingen te ondergaan dan om anderen te zien lijden. Ik probeerde zoveel ik kon met Hem mee te leven en met heel mijn hart zei ik Hem: “O, heilige Bruidegom, houd de kastijdingen tegen die uw rechtvaardigheid heeft voorbereid. Als de ongerech-tigheden van de mensen zo talrijk zijn, dan is er toch de onmetelijke zee van Uw bloed waarin U hen kunt onderdompelen, Zo zal aan Uw rechtvaardigheid worden voldaan. Als u nergens naar toe kunt om U te verheugen kom dan in mij – Ik schenk U mijn hele hart. Dat U wat rust kunt vinden en vreugde. Ik ben natuurlijk ook een vat vol ondeugden, maar U kunt me zuiveren en mij maken tot wat U wilt. Maar, o alstublieft, word weer kalm. Als het offer van mijn leven noodzakelijk is – o, hoe graag zou ik het brengen voor U, als ik zou mogen zien dat Uw eigen beeld wordt gespaard”. En de Heer onderbrak me en ging verder: “Hier precies wil Ik je hebben – Als je jezelf aanbiedt om te lijden, niet langer zo nu en dan zoals tot nu toe, maar ononderbroken, iedere dag, voor een bepaalde tijd, zal Ik de mensen sparen. Kijk hoe Ik dat wil doen: Ik plaats jou tussen Mijn rechtvaardigheid en de ongerechtigheden van de schepselen en als Mijn rechtvaardigheid zo vol is van ongerechtigheden dat die niets meer kan bevatten en gedwongen wordt de bliksemstralen van de geselingen te sturen om de schepselen te kastijden, zullen die jou treffen in plaats van hen, als jij je er tussen in bevindt. Alleen op deze wijze zal Ik jou tevreden stellen door de mensen te sparen – en niet anders”.

78.    Ik was volkomen in de war; ik wist niet wat te zeggen. Mijn natuur leverde haar aandeel in angst en beven, maar ik zag dat mijn goede Jezus wachtte op een antwoord – of ik het aanvaardde of niet. Omdat ik me bijna gedwongen voelde om te spreken zei ik Hem: “O, mijn allergoddelijkste Bruidegom, aan de ene kant ben ik bereid het te aanvaarden, maar hoe gaat dat met mijn biechtvader: als hij niet iedere keer wil komen. Hoe is ’t mogelijk dat hij iedere dag zal komen? Bevrijd me van het kruis dat mijn biechtvader nodig is om me te bevrijden – dan zal alles geregeld zijn tussen U en mij”. Toen zei de Heer me: “Ga naar je biechtvader en vraag hem te mogen gehoorzamen. Als hij dat wil, vertel hem dan alles wat Ik je gezegd heb en dan zul je doen wat hij ook zegt. Begrijp je, het zal niet alleen voor het heil van de schepselen zijn dat Ik dit ononderbroken lijden wens, maar ook voor jouw heil. In deze lijdentoestand zal Ik je ziel grondig zuiveren om je klaar te maken voor een mystiek huwelijk met Mij; en hierna breng Ik de laatste transformatie teweeg, zodat wij beiden worden als twee kaarsen die aangestoken worden in één vlam – de één wordt omgevormd in de andere en zij vormen samen één enkel vuur. Zo zal Ik mezelf omvormen in jou en jij zult gekruisigd blijven met Mij. O, zou je niet blij zijn als je kon zeggen: “De bruidegom is gekruisigd, maar de bruid is ook gekruisigd?” O. ja er is niets waardoor ik niet gelijk ben aan Hem.

79.    Dus toen ik met mijn biechtvader kon spreken, vertelde ik hem alles wat de Heer me had gezegd; en omdat de Heer me had gezegd: “voor een bepaalde tijd”, zonder aan te geven hoe lang ik precies ononderbroken moest lijden, dacht ik ongeveer veertig dagen… en nu is het al ongeveer twaalf jaar dat het voort-duurt. Maar moge God altijd gezegend zijn; moge Zijn ondoorgrondelijk oordeel altijd aanbeden worden. Ik denk dat, als de gezegende Heer mij duidelijk had gemaakt hoe lang ik in bed zou moeten blijven, mijn natuur erg angstig zou zijn geworden en zich daaraan nauwelijks onderworpen zou hebben. Hoewel ik me herinner dat ik er altijd in heb berust, kende ik in die tijd de kostbaarheid van het kruis niet, die de Heer me had leren kennen in de loop van deze twaalf jaar; en mijn biechtvader zou zich niet aangepast hebben en me niet laten gehoorzamen. Dus vertelde ik mijn biechtvader dat de Heer wilde dat ik toestemming kreeg om te gehoorzamen en ongeveer veertig dagen in ononderbroken lijden door zou brengen en ik vertelde hem al het overige. Tot mijn verrassing – ik dacht n.l. dat het onmogelijk was – zei mijn biechtvader dat hij me liet gehoorzamen als het werkelijk de Wil van God was, omdat het in werkelijkheid niet was dat hij niet kon komen maar eerder.. een beetje menselijk respect. Mijn ziel was vol van vreugde omdat ik de Heer tevreden kon stellen en daardoor schepselen had gered, maar mijn natuur protesteerde hevig tegen die gehoorzaamheid; zo erg dat ik een paar dagen erg bedroefd was. Mijn ziel was ook erg geraakt, omdat ik dacht dat ik zolang Jezus in het H. Sacrament moest ontberen, mijn enige troost. Bij tijden voelde ik zo’n hevige strijd in mij dat ik zelf niet wist wat er in mij was gebeurd. Ook de duivel voegde er veel dingen aan toe, maar mijn goede Jezus had overal een oplossing voor, en zo deed Hij dat.

80.    In opdracht van de huidige biechtvader ga ik over iets anders spreken. Ik zal in gehoorzaamheid de verschillende manieren duidelijk maken waarop de Heer tot mij heeft gesproken: Het komt mij voor dat er vier manieren zijn waarop de Heer tot mij gesproken heeft; maar deze vier wijzen waarop Jezus spreekt zijn heel verschillend van bezieling. De eerste wijze geschiedt als de ziel buiten zichzelf treedt. Eerst wil ik echter een beetje beter uitleg geven over dit buiten zichzelf treden. Het gebeurt op twee manieren.
a)      De eerste speelt zich af in een ogenblik, bijna in een flits; en het is zo plotseling dat het me voorkomt dat het lichaam zich iets verheft van het bed om de ziel te volgen, maar het blijft toch daar. En het leek of het lichaam daar als dood achter bleef, terwijl de ziel Jezus volgt op Zijn weg door het hele universum – de aarde, de lucht, de zeeën, de bergen, vagevuur en Hemel, waar Hij me dikwijls toonde waar ik na mijn dood zal verblijven.
b)      De andere wijze waarop de ziel naar buiten treedt is rustiger. Het lijkt of het lichaam onmerkbaar indut en het lijkt versteend in tegenwoordigheid van Jezus Christus; de ziel blijft echter bij het lichaam, en het lichaam voelt niet langer uitwendige dingen – zelfs als het hele universum onderste boven gaat; zelfs als ze me zouden verbranden of me in stukken zouden verdelen.

81.    Deze twee zo verschillende wijzen om uit jezelf te treden heb ik nauw-keurig waargenomen; de eerste manier als ik mijn biechtvader moest gehoor-zamen als hij kwam om mij op te wekken; ik zag hem vanaf de uiteinden der aarde, of vanuit de lucht, de bergen of de zee, het vagevuur of zelfs vanuit de Hemel zelf. Nog sterker, het kwam mij voor dat ik niet op tijd was opdat mijn biechtvader mijn ziel in mijn lichaam zou aantreffen en ik daarom niet kon gehoorzamen. Ik was zo ver weg met mijn ziel dat het leek – ik zeg dat het leek – of ik me haastte en bang was en bezorgd dat ik wellicht niet op tijd kon zijn, opdat mijn biechtvader mij daar aan zou treffen en ik daarom niet kon ge-hoorzamen. Ik geef echter toe dat ik daar altijd op tijd was en het leek of mijn ziel mijn lichaam weer binnen ging vóór mijn biechtvader mij vroeg te gehoorzamen en mij opwekte. Bovendien, ik vertel de waarheid, dikwijls kon ik van ver mijn biechtvader zien komen, maar om Jezus niet te verlaten leek het of het niet tot me doordrong dat mijn biechtvader er aankwam. Maar dan drong Jezus aan dat mijn ziel zou terug keren in mijn lichaam opdat ik mijn biecht-vader kon gehoorzamen. En dan voelde ik grote weerstand om Jezus te verlaten, maar de gehoorzaamheid won het; en opdat ik Jezus zou verlaten, kuste Hijzelf me of omhelsde me of deed iets anders als teken van afscheid. En ik zei Hem dan, als ik mijn lieve Jezus verliet: “Ik ga naar mijn biechtvader, maar, mijn goede Jezus, kom toch spoedig terug zo gauw mijn biechtvader weggaat”.

82.    Dit zijn dan de twee manieren waarop de ziel het lichaam lijkt te verlaten en op deze twee wijzen waarop de ziel vertrekt, spreekt God tot mij. Deze manier van spreken noemt Hijzelf spreken via het verstand. Ik wil proberen het uit te leggen: nadat de ziel het lichaam heeft verlaten en zich voor Jezus bevindt, heeft ze geen woorden nodig om te verstaan wat de Heer wil vertellen; en de ziel hoeft niet te spreken om zichzelf verstaanbaar te maken; maar via het verstand – o, hoe goed verstaan we elkaar als we samen zijn. Vanuit een licht van Jezus dat ingeprent wordt in mijn verstand, voel ik alles wat Jezus mij wil doen verstaan. Deze manier is zeer hoog en verheven, zodat de natuur zich nauwelijks aan kan passen om het met woorden uit te leggen – het kan amper een paar ideeën geven. Deze manier waarop Jezus zich verstaanbaar maakt is buitengewoon snel – in één enkel ogenblik leert men veel verheven dingen, meer dan door het lezen van complete boeken. O, wat een zeer vernuftige leraar is Jezus – in één ogenblik onderwijst hij zoveel dingen, wat iemand anders jaren zou kosten, als hij het al voor elkaar krijgt, omdat een aardse leraar niet het vermogen heeft om de wil van zijn leerling naar zich toe te trekken of dingen in te laten werken in zijn geest zonder inspanning en getob. Zo niet voor Jezus: Zijn liefde, de lieflijkheid van Zijn gebaren, de vriendelijkheid van Zijn spreken is zo groot – en dan is Hij zo mooi dat de ziel zo gauw ze Hem ziet, zich zo aangetrokken voelt dat de snel-heid waarmee ze naar Jezus rent soms zo groot is, dat ze bijna zonder het te beseffen getransformeerd wordt in de Geliefde en wel zodanig dat de ziel niet in staat is haar aardse wezen te onderscheiden, zo zeer wordt zij vereenzelvigd met het goddelijk Wezen. Wie kan verwoorden wat de ziel voelt in deze toestand? Daarvoor is Jezus zelf nodig, of een ziel die volmaakt gescheiden is van het lichaam, omdat de ziel, die zich weer omgeven voelt door de muur van dit lichaam en dat licht verliest wat haar tevoren ondergedompeld hield, zeer veel verliest en in het duister blijft. Dus als ze probeert iets te zeggen kan ze dat alleen grofweg.

83.    Om een idee te geven, stel ik me een blindgeborene voor die nooit de schoonheid heeft gezien van wat het hele universum inhoudt en die voor een paar minuten zijn ogen mocht openen naar het licht en alles kon zien wat er in de wereld bestaat: de zon, het hemelgewelf, de zee, de vele steden, de vele machines, de verscheidenheid aan bloemen en de vele andere dingen van de wereld; en die, na die paar minuten van licht, weer terugkeert naar de blindheid van voordien. Zou hij nauwkeurig alles kunnen beschrijven wat hij heeft gezien? Hij zou grofweg een schets kunnen geven en een paar dingen verward kunnen vertellen. Welnu, iets soortgelijks gebeurt wanneer de ziel afgescheiden wordt en dan terug komt in het lichaam. Ik weet niet of ik nonsens vertel, maar net zoals die arme blinde alleen bezig zou blijven met het verdriet van het verloren gezichtsvermogen, zo ook voor de ziel: zij leeft jammerend en bijna in een heftige toestand omdat de ziel zich altijd hevig aangetrokken voelt door het hoogste goed. De aantrekkingskracht die Jezus achterlaat in de ziel is zo groot, dat de ziel altijd wil binnengetrokken worden in haar God. Maar dit kan niet en daarom leeft zij als in het vagevuur. Ik voeg er aan toe dat de ziel niets van zichzelf heeft in deze toestand – alles wordt door de Heer gedaan.

84.    Nu wil ik de tweede manier waarop Jezus spreekt proberen uit te leggen: terwijl zij zich buiten zichzelf bevindt, ziet de ziel de Jezus Christus als persoon b.v. als kind of gekruisigd of in een andere staat: en de ziel ziet de Heer de woorden uitspreken met Zijn mond en de ziel antwoordt met haar mond. Soms gebeurt het dat de ziel begint te converseren met Jezus, net zoals twee echtge-noten in intimiteit doen. De Heer gebruikt niet veel woorden – hoogstens vier of vijf en soms zelfs maar één; hoogst zelden iets meer. Maar met die weinige woorden – o, hoeveel licht brengt Hij binnen in de ziel. Op het eerste gezicht lijkt het of ik een riviertje zie, maar als je van dichtbij kijkt, zie je in plaats van een riviertje een onmetelijke zee. Dat is één woord door Jezus gezegd. Door het onmetelijke licht dat het in de ziel achterlaat, ontdekt zij door het grondig te verteren, tot haar grote verbazing, zoveel, dat zo subliem is en zo nuttig voor haar ziel. Ik denk dat als al het geleerde te samen komt, zij bij één enkel woord van Jezus helemaal in de war en sprakeloos zou blijven. Welnu, deze manier past beter bij de menselijke natuur en kan makkelijk geopenbaard worden, omdat de ziel, als ze weer tot zichzelf komt dat meebrengt wat ze uit de mond van de Heer gehoord heeft en zij brengt het over aan het lichaam. Via het verstand is het niet zo gemakkelijk. Ik voor mij denk dat Jezus zo spreekt om zich aan te passen aan de menselijke natuur. Het is niet dat Hij het nodig heeft om zich te doen verstaan, maar zo verstaat de ziel gemakkelijker en zij kan het duidelijk maken aan de biechtvader. Kortom, Jezus handelt als een zeer kundig, wijs en intelligent leraar die alle wetenschappen tot in de hoogste graad beheerst en niemand kan Hem evenaren. Maar omdat Hij zich bevindt te midden van leerlingen die de eerste letters van het alfabet nog niet geleerd hebben, onder-wijst Hij Zijn leerlingen het a,b,c, terwijl Hij zwijgt over alle andere wetenschap. O, hoe goed is Jezus. Hij past zich aan aan de geleerden en spreekt tot hen op een hoog niveau, zodat zij, om Hem te begrijpen degelijk moeten bestuderen wat Hij aan hen vertelt. En Hij past Zich aan hun de onwetenden en doet Zich voor of Hijzelf een klein beetje onwetend is; en Hij spreekt op een lager niveau, zodat niemand onbevredigd de les van deze goddelijke Leraar verlaat.

85.                                            De derde manier waarop Jezus tegen mij spreekt is hoe Hij Zijn eigen Wezen meedeelt aan de ziel. Het komt mij voor dat net zoals de Heer de wereld schiep, en dingen door één woord werden geschapen net zo schept Hij in de ziel datgene wat Hij uitspreekt, omdat Zijn woord scheppend is, juist door de act waarin Hij het woord uitspreekt. Als Jezus bijvoorbeeld tegen de ziel zegt; “Zie hoe mooi de dingen zijn, maar hoe je je oog ook laat gaan over de aarde en in de Hemel, je zult nooit ’n schoonheid vinden zoals Ik”. Bij deze woorden van Jezus voelt de ziel hoe iets goddelijks bij haar binnentreedt; de ziel blijft zo aangetrokken door deze schoonheid, en tezelfdertijd wordt zij niet meer aangetrokken door wat dan ook. Hoe mooi en kostbaar dat ook is, het maakt geen indruk op haar ziel. De schoonheid van Jezus is vastgehecht binnen in haar en zij is bijna veranderd in die schoonheid: zij denkt over die schoonheid, met die schoonheid voelt ze zich bekleed, ze wordt er zo door bekoord, dat haar hart zou breken als de Heer niet nog een wonder deed en de ziel zou haar laatste adem geven uit zuivere liefde voor deze schoonheid van Jezus, alsof ze de Hemel in vloog en zich verheugde in deze schoonheid van Jezus. Ik weet zelf niet of ik onzin vertel. Opdat ik beter uitleg geef over dit substantieel spreken van Jezus, wil ik iets anders zeggen: Jezus zegt: “Zie hoe zuiver Ik ben – in jou wil Ik ook zuiverheid vinden in alles”. Bij deze woorden voelt de ziel een goddelijke zuiverheid in haar binnengaan. Deze zuiverheid wordt van haarzelf en begint te leven alsof ze niet langer een lichaam heeft. – en zo gaat het ook met de andere deugden. O, hoe verlang ik naar dit spreken van Jezus. Wat mijzelf betreft, ik zou alles op aarde willen wegschenken als ik het kon bezitten – als ik maar één van deze woorden van Jezus mocht krijgen.



86.    De vierde manier waarop Jezus tot mij spreekt is wanneer ik binnen in mezelf ben – dat is in de natuurlijke toestand. Dit gaat ook op twee manieren: De eerste is: Jezus spreekt inwendig, terwijl ik in mezelf ben, met mijn gedachten in het innerlijk van mijn hart zonder gebruik van de stem of het oor van het lichaam.
De tweede manier is net zoals wij spreken; en soms gebeurt dit zelfs als ik afgeleid ben of als ik met andere mensen spreek. Maar slechts één woord is genoeg om mijn gedachten weer te ordenen als ik afgeleid ben, of me vrede te geven als ik verward ben, of me te troosten als ik bedroefd ben.

Ik ga de draad weer oppakken en sluit dit af met de woorden “en zo deed Hij het”

87.    ’s Morgens ging ik te communie en zo gauw ik Jezus ontving zei ik Hem direct: “Mijn Heer, zie, in wat voor storm ik me bevind. Ik moet U danken dat U mijn biechtvader voorlichtte om mij te laten gehoorzamen in het lijden, maar in plaats daarvan is mijn natuur zo erg aangeslagen dat ik helemaal in de war ben als ik zie hoe slecht ik ben. Maar dit alles is niets; U die het offer wil, zal me ook de kracht geven. Maar de diepste reden is dat ik het zo lang moet uithouden zonder U te kunnen ontvangen in het H. Sacrament. Wie kan alles weerstaan zonder U? Wie zal me kracht geven? Waar zal ik verkwikking vinden in mijn droefenis?” En toen ik dit zei, voelde ik zo’n hartepijn vanwege deze scheiding van Jezus in het H. Sacrament dat ik in huilen uitbarstte. Toen zei de Heer uit medelijden met mij zwakheid: “Wees niet bang, Ikzelf zal je zwakheid onder-steunen. Je weet niet welke genaden Ik voor je bereid heb en daarom ben je zo bang. Ben Ik niet almachtig? Zal Ik niet in staat zijn je te compenseren voor het gemis van Mij in het H. Sacrament? Daarom, berust erin, kom als dood in Mijn armen; bied je aan als vrijwillig slachtoffer om de beledigingen ten opzichte van Mij goed te maken voor de zondaars en om mensen de verdiende geselingen te besparen. En als een gelofte geef Ik je Mijn Woord dat er geen dag voorbij zal gaan zonder dat ik je kom bezoeken. Tot nu toe kwam jij naar Mij, van nu af aan zal Ik naar jou komen – ben je niet blij?”

88.    Dus gaf ik me over aan de H. Wil van God en ik was verbaasd over deze lijdenstoestand. Wel, wie kan de genaden tellen die de Heer me begon te geven. Het is onmogelijk alles duidelijk te vertellen, wat ik kan zeggen is verward. Maar zoveel ik kan, en uit heilige gehoorzaamheid die van mij gevraagd wordt, zal ik proberen zoveel mogelijk te vertellen. Ik herinner me dat Jezus mijn geliefde Zich vanaf het begin van mijn voortdurende bedlegerigheid, zeer dikwijls liet zien, wat Hij voordien niet deed. Vanaf het begin zei Hij me dat Hij wilde dat ik een ander leven ging leiden om mij voor te bereiden op het mystieke huwelijk dat Hij me beloofd had. Hij zei me: Geliefde van Mijn hart, Ik heb je in deze toestand gebracht zodat Ik vrijer met je kan komen praten. Kijk, ik heb je bevrijd van alle uitwendige bezigheden, zodat niet alleen je ziel, maar ook je lichaam tot Mijn beschikking staat en zodat je een voortdurend slachtoffer bent voor Mij. Zie je als Ik niet gezorgd had dat je in dit bed kwam te liggen, dan had je aan familieverplichtingen moeten voldoen en andere offers moeten brengen; dan zou Ik niet zo dikwijls kunnen komen en je niet kunnen laten delen in de beledigingen zoals Ik die moet incasseren; tenminste zou Ik moeten wachten tot je je plichten vervuld had. Maar nu zijn we vrij, er is niemand meer die ons lastig kan vallen en ons gesprek onderbreekt. Van nu af aan zullen Mijn kwellingen de jouwe zijn en de jouwe zijn van Mij; Mijn lijden is van jou en het jouwe van Mij: Mijn troost is ook voor jou en jouw troost voor Mij. Wij zullen alles samen delen en jij zult belang stellen in Mijn dingen alsof die van jou zijn; en zo zal Ik doen met jouw dingen. Tussen ons tweeën zal er geen sprake meer zijn van ‘dit is van mij en dit is van jou’

89.    Weet je hoe Ik met jou te werk ga? Zoals een koning die wil spreken met zijn gemalin die met andere dames met andere dingen bezig is. Wat doet die koning? Hij gaat naar haar toe en brengt haar binnen in zijn kamer: zij doen de deur dicht, zodat niemand hun gesprek verstoort en hun geheimen hoort, en als ze eenmaal alleen zijn, delen zij elkaars vertroostingen en problemen. Welnu, als iemand onbedachtzaam komt aankloppen, van achter de deur gaat roepen en hun niet alleen laat om te genieten van hun gesprek – zou de koning zich niet beledigd voelen? Zo ben Ik voor jou te werk gegaan, en op dezelfde manier zou Ik misnoegd zijn als iemand je uit die situatie weg zou willen halen”

90.    Hij vervolgde: “Van jou wil Ik volkomen gehoorzaamheid aan Mijn Wil, zodanig dat jouw wil samen gaan met de Mijne; en absolute onthechting van alles – zo radicaal dat Ik wil dat je al het aardse beschouwt als een mesthoop, wat alleen om te zien afschuwelijk is. Zelfs al was je niet gehecht aan aardse dingen, alleen al door ze om je heen te hebben en er naar te kijken, werpen ze een schaduw op de hemelse dingen en belemmeren de voltrekking van het mystieke huwelijk dat Ik je beloofd heb. Bovendien wil Ik dat je, net zoals ik arm was, Mij ook navolgt in de armoede. Je moet jezelf in dit bed beschouwen als een arm klein kind; de armen zijn tevreden met alles wat zij hebben en eerst danken ze Mij en dan hun weldoeners. Het zelfde geldt voor jou; ga voort met alles wat je wordt gegeven zonder ergens om te vragen, wat alleen maar een belemmering vormt; maar willig de wil van anderen in met heilige onverschil-ligheid, zonder je af te vragen of het goed of slecht uitvalt”. Dit kostte me in het begin heel veel, vooral vanwege de gehoorzaamheid die mijn biechtvader me oplegde. Ik weet niet waarom, maar hij wilde dat ik kinine nam en hij legde mij op dat ik iedere keer als ik overgaf, telkens toch weer moest gaan eten. Kinine nu, wekte mijn eetlust op en soms had ik wel een beetje honger. Ik at dan en onmiddellijk erna en soms terwijl ik at, kon ik niet anders dan overgeven, omdat ik voortdurend moest kokhalzen; en zo had ik net zo’n honger als voordien. Het woord “arm” dat Jezus gebruikt had, belette me om wat dan ook te durven vragen; en uit mezelf schaamde ik me om iets te vragen, omdat ik bij mezelf dacht: Wat zal de familie zeggen: “ze heeft net overgegeven en nu wil ze eten?” Dus was ik tevreden dat ik iets kon offeren aan mijn lieve Jezus.

91.    Dit duurde echter niet lang, slechts vier maanden. Op een dag zei de Heer me: Vraag hem nogmaals dat hij je oplegt om geen kinine te nemen en niet zo dikwijls te eten, want Ik zal hem verlichten. Dus de biechtvader kwam en ik zei het hem. En hij zei me: “Om geen uitzondering te zijn, wil ik dat je van nu af aan maar één maal per dag eet” en hij stopte de kinine ook. Op deze manier bleef ik rustiger en de honger ging voorbij, maar het overgeven hield niet op – die éne keer dat ik voedsel nam, kon ik niet anders dan overgeven. Soms zei de Heer me te vragen om de opdracht niet te eten, maar de biechtvader heeft me deze opdracht nooit gegeven. Hij zei me: “Het geeft niet als je overgeeft – dat is weer een versterving”. Maar ik zei dit aan Jezus en Hij zei me: “Ik wil dat je die vraag stelt; maar Ik wil dat je met heilige onverschilligheid door gaat wat de gehoorzaamheid je oplegt”. En dus ging ik zo verder. Toen er ongeveer veertig dagen voorbij waren – dat had ik geconcludeerd uit de woorden die de heer had gezegd (“voor een bepaalde periode”) en die had ik zo overgebracht aan de biechtvader – verraste het lijden me iedere dag weer en hij was genoodzaakt iedere dag te komen. De biechtvader begon me op te dragen niet langer meer in die toestand te geraken en hij voegde eraan toe dat als ik weer in die lijdens-toestand geraakte, hij niet meer kwam. Van mijn kant was ik absoluut bereid om te gehoorzamen. Vooral mijn natuur wilde bevrijd worden van voordurend in bed liggen want hoe mooi het ook was, het was altijd maar het bed… van iedereen afhankelijk, zelfs bij de grootste weerzin en de noodzakelijke natuurlijke dingen en gedwongen zijn dat aan anderen te zeggen is een echt offer. Dus de natuur deed haar werk en ik voelde troost bij het krijgen van de opdracht tot gehoorzaamheid; terwijl mijn ziel bereid was om te gehoorzamen en in bed te blijven als de Heer het wilde, omdat ik begon te ondervinden hoe goed Hij voor mij geweest was en dat echte overgave de natuur van de dingen kan veranderen van bitter in zoet.

92.    Toen Hij me de opdracht gaf niet langer in bed te blijven, begon ik tegen te stribbelen en Ik zei tot de Heer. “wat kan ik doen? Ik kan dit niet langer doen, want de gehoorzaamheid vraagt dit niet. Als U het wil, verlicht dan de biecht-vader, en dan ben ik bereid te doen wat U wil” En ik bracht een hele nacht door in conflict met de Heer. Toen Hij kwam zei ik Hem: “Mijn lieve Jezus, heb geduld, kom niet, de gehoorzaamheid laat niet toe dat U me laat delen in Uw lijden”. Tegen de morgen won ik – ik voelde hoe ik binnenin mezelf was en zonder lijden, toen de Heer plotseling kwam en me zo dicht tegen Zich aan trok dat ik Hem niet kon weerstaan. Ik verloor het bewustzijn en ik was samen met Hem, zo stevig omhelsd door Hem, dat ik, hoe veel weerstand ik ook bood, me niet los kon maken van Jezus. Bij Jezus voelde ik me totaal vernietigd en ik schaamde me voor alles wat ik Hem verweten had die nacht. Ik zei Hem: “Mijn heilige Bruidegom, vergeef me – het is mijn biechtvader die het zo wil”. En Hij zei me: “Wees niet bang als het is vanwege de gehoorzaamheid word Ik niet beledigd! Kom, kom bij Me. Vandaag is het nieuwjaar, Ik wil je een geschenk geven”. (Die ochtend was het precies de eerste dag van het jaar) Dus drukte Hij Zijn allerzuiverste lippen op de mijne en schonk me een zeer zuivere melk; Hij kuste me, Hij nam een ring van onder Zijn kleed en zei me: “Vandaag wil Ik je de ring laten zien die Ik voor jou bestemd heb voor als Ik je huw”. Dan zei Hij: “Zeg de biechtvader dat het Mijn Wil is dat je in bed blijft en als teken dat Ik het ben, zeg hem dat er een oorlog gaande is tussen Italië en Afrika en als hij jou de opdracht geeft om door te gaan met het lijden, zal Ik aan geen van beide zijden optreden – zij zullen zich met elkaar verzoenen”.

93.    Terwijl deze woorden gesproken werden voelde ik me omgeven door een kleed van lijden en ik was zelf niet in staat me daaruit te bevrijden. Ik dacht bij mezelf: “Wat zal mijn biechtvader zeggen? Maar het ging mijn kracht te boven. Die melk die Jezus me geschonken had bracht me tot zo’n grote liefde voor Hem dat ik een smachtende tederheid voelde; en ik voelde me zo verzadigd en vol zoetheid, dat ik, toen mijn biechtvader kwam en ik weer terugkeerde uit die toestand en de familie me eten bracht, me zo vol voelde dat ik het eten niet door mijn keel kreeg. Maar om te gehoorzamen, wat wenselijk was, nam ik een klein beetje, en ik kon niet anders dan direct overgeven – maar het was vermengd met die zoete melk die Jezus me gegeven had. En Jezus zei bijna gekscherend: “Was het niet genoeg wat ik je gaf? Ben je nog niet tevreden?” Ik kreeg een heel rood hoofd, maar ik zei direct tegen Hem: “Wat kan ik doen? Het is de gehoorzaam-heid”. Toen de biechtvader kwam werd hij boos, en zei dat ik ongehoorzaam was en hij zei me: “dit is een ziekte. Als het iets van God was, zou Hij je hebben laten gehoorzamen. Roep daarom de dokters in plaats van je biechtvader”. Toen hij uitgesproken was vertelde ik hem alles wat de Heer me had gezegd, zoals ik hiervoor zei, en hij zei me dat het waar was dat er oorlog was tussen Afrika en Italië. “We zullen zien of er niets gebeurt”. En aldus was hij overtuigd dat hij me moest laten doorgaan met lijden. Na ongeveer vier maanden kwam mijn biechtvader op een dag met het verhaal dat er nieuws was over de oorlog tussen Afrika en Italië, dat zij zich hadden verzoend zonder elkaar schade te hebben berokkend. Dus de biechtvader was overtuigd en hij liet me in vrede daar blijven.

94.    Mijn lieve Jezus deed niets dan me klaar maken voor dat mystieke huwelijk wat Hij me beloofd had. Als ik in die toestand was, liet Hij Zich soms drie maal per dag zien, soms viermaal als Hij dat graag deed; en soms was het een voortdurend komen en gaan. Hij leek een geliefde die niet zonder Zijn verloofde kan. Zo ging Jezus met mij om en soms ging Hij zover dat Hij zei: “Zie je, Ik hou zoveel van je dat Ik wel moet komen. Ik voel me bijna rusteloos, bij de gedachte dat jij voor Mij Lijdt en alleen bent, daarom ben Ik gekomen – om te zien of je iets nodig hebt”. En dit zeggend tilde Hijzelf mijn hoofd op, deed Zijn arm om mijn schouder en liefkoosde me; en in die houding kuste Hij me en als het zomer was en heet, blies Hij Zijn verfrissende adem naar me toe of Hij nam iets in Zijn hand en wuifde me koelte toe. En dan vroeg Hij me: “Hoe voel je je? Voel je je beter?” Ik zei Hem: “Als ik bij U ben, voel ik me hoe dan ook goed.

95.    Op andere momenten, als Hij zag dat ik erg zwak was vanwege dat voort-durend lijden, vooral als de biechtvader ’s avonds kwam, kwam Jezus, mijn geliefde en als Hij me zo extreem zwak zag, zo erg dat ik soms het gevoel had dat ik ging sterven – trok hij me naar zich toe en vanuit Zijn mond gaf Hij melk in mijn mond of Hij zette me dicht aan Zijn zijde en voedde mij met stromen vol zoetheid, vreugde en kracht. En Hij zei me: “Ik wil echt jouw alles zijn en ook je voedsel – voor je ziel en voor je lichaam”. Wie kan zeggen wat ik ervaarde, zowel in de ziel als in het lichaam, vanuit deze genade die Jezus me gaf. Als ik dat allemaal zou vertellen, zou het te lang duren. Ik herinner me dat ik soms als Hij niet snel kwam begon te klagen en Hem zei: “O alstublieft, o heilige Bruidegom, hoe kon U me zo lang laten wachten – ik kon het niet meer volhouden, ik voelde me sterven zonder U”. En terwijl ik dit zei, was de pijn zo erg dat Ik huilde. En Hij had medelijden met me; Hij droogde mijn tranen, kuste me, omhelsde me en zei: “Ik wil niet dat je huilt. Kijk, nu ben Ik bij je – zeg me wat je voelt”. Ik zei Hem: Ik wil niets dan alleen U, en alleen dan zal ik niet meer huilen als U me belooft me niet meer zo lang te laten wachten”. En Hij zei: “Ja, ja, Ik zal je tevreden stellen”.



96.    In tegenstelling hiermee was op een dag de pijn zo groot dat ik niet kon ophouden met huilen en mijn goede Jezus zei me: “Ik wil je in alles tevreden stellen. Ik voel me zo tot je aangetrokken dat Ik niet anders kan dan doen wat je wilt. Tot nu toe heb Ik je uitwendig leven van je weggenomen en Mezelf aan je geopenbaard, nu wil ik je ziel naar Me toetrekken, zodat je meegaat waarheen Ik ook ga. Zo zul je Me meer vreugde bezorgen en je meer intiem aan Me hechten dan je in het verleden deed”.

97.    Ik herinner het me niet zo goed, maar ik denk dat ik ongeveer drie maanden ononderbroken in bed lag, toen op een morgen, terwijl ik in mijn gebruikelijke toestand was, mijn lieve Jezus kwam als een jonge man van ongeveer achttien jaar met zo’n lieflijk uiterlijk. O, hoe mooi was Hij. Met Zijn goudblond krullend haar kon ik mijn gedachten, mijn gevoelens en mijn hart  niet van Hem afhouden. In Zijn voorhoofd zo sereen en groot, kon men het inwendige van Zijn geest bewonderen, als in een kristal en daar kon men Zijn oneindige wijsheid ontdekken, Zijn onverstoorbare vrede. O hoe voelde ik mijn geest en hart ophelderen; bovendien smelten mijn hartstochten bij Jezus plotseling weg en geven me niet de minste last. Ik weet niet of ik het verkeerd zie, maar ik geloof dat je deze Jezus niet zo mooi kunt zien als je niet zeer kalm bent; zodat het minste verwarde zuchtje je belemmert om zo iets moois te zien. O ja, alleen al het zien van de kalme klaarheid van Zijn aanbiddelijk voorhoofd maakt het doordringen van de vrede die men ontvangt in het innerlijk zo geweldig dat ik geloof dat geen ramp of zeer wrede oorlog niet bedaart in tegenwoordigheid van Jezus. O, mijn alles, mijn prachtige Jezus, als U zoveel vrede overbrengt in de luttele momenten dat U Uzelf openbaart in dit leven – zo dat men de pijnlijkste martelingen, de meest vernederende pijnen met zeer volmaakte kalmte kan verdragen (het lijkt me een samengaan van vrede en smart) – hoe zal dat dan zijn in ’t paradijs? O, hoe mooi zijn Zijn allerzuiverste ogen, stralend van licht. Het is niet zoals het licht van de zon dat ons gezichts-vermogen schaadt als men er in wil kijken – nee, op Jezus, die het licht is kan men heel goed zijn blik richten; alleen al door te kijken in het binnenste van Zijn pupillen, donker hemelsblauw – o, hoeveel zeggen ze me. De schoonheid van Zijn ogen is zodanig dat één enkele blik genoeg is om me buiten mezelf te brengen en Hem achterna te gaan over paden en bergen langs hemelen en aarde. Eén enkele blik is genoeg om mij te transformeren in Hem en geeft me het gevoel dat iets goddelijks in mij afdaalt.

98.    Wie kan iets zeggen over de schoonheid van Zijn aanbiddelijk gezicht? Zijn witte gelaatskleur lijkt op sneeuw met een tint van rozen, de schitterendste die er bestaan. Op Zijn roze wangen ziet men de grootheid van Zijn persoon met een majesteitelijke uitstraling, volledig goddelijk, die vrees en eerbied oproept, en tegelijkertijd zo’n vertrouwen dat ik, wat mij betreft nooit iemand ontmoet heb die mij ook maar een fractie van het vertrouwen inboezemt dat mijn lieve Jezus geeft – niet mijn ouders, noch mijn biechtvaders noch mijn zusjes. O, ja dat heilig gelaat, tegelijk zo majesteitelijk, is ook zo lieflijk en die lieflijkheid trekt zo aan, dat de ziel niet de minste twijfel heeft of zij welkom is bij Jezus, al ziet ze zich nog zo lelijk en zondig. Mooi ook is Zijn neus die uitloopt op een verfijnde punt, in harmonie met Zijn allerheiligste gelaat! Minzaam is Zijn mond – klein maar buitengewoon mooi en Zijn zeer fijne lippen scharlaken rood; als Hij spreekt is Hij zo minzaam dat het onmogelijk is om het te beschrijven. Zoet is de stem van mijn Jezus, zachtaardig, harmonieus; als Hij spreekt, komt er zo’n fijne geur uit Zijn mond; het lijkt net of er niets zo fijn is op aarde. Het dringt overal door; men voelt het doordringen van het oor naar het hart en – o hoeveel gevoelens brengt het teweeg. Maar wie kan dit alles verwoorden? Het is zo aangenaam, dat er naar ik meen, niets anders zo aangenaam kan gevonden worden als één enkel woord van Jezus. De stem van mijn Jezus is onmetelijk krachtig, krachtdadig en op hetzelfde moment dat Hij spreekt voert Hij al uit wat Hij zegt. O, ja mooi is Zijn mond, maar die toont meer zijn mooie bevalligheid in de act van Zijn spreken, terwijl men die tanden ziet zo helder en regelmatig en Zijn liefdesadem komt naar buiten, ontbrandt, dringt door en verteert het hart. Mooi zijn Zijn handen, zacht wit, zeer verfijnd, met zo’n vaardige vingers – en Hij beweegt die zo meesterlijk dat het verrukt. O, hoe mooi zijt Ge – totaal mooi, o mijn lieve Jezus! Wat ik heb gezegd over Uw schoonheid is niets; het lijkt me eerder dat ik een hoop nonsens heb gezegd – maar wat kan ik doen? Vergeef me, het is de gehoorzaamheid die het zo wil! Vanuit mezelf zou ik geen woord durven zeggen, omdat ik mijn ontoereikendheid ken.

99.    Terwijl ik Jezus zag zoals ik Hem al beschreven heb, kreeg ik een adem-tocht van Zijn mond die mijn hele ziel omvatte. Het leek of Jezus via die ademtocht me naar Zich toetrok en ik begon te voelen hoe mijn ziel mijn lichaam ging verlaten. Ik voelde haar uit alle delen van mijn lichaam weggaan – uit mijn hoofd, uit mijn handen en zelfs uit mijn voeten. Omdat het de eerste keer was dat dit me overkwam, begon ik in mezelf te zeggen: “Nu sterf ik, de Heer is gekomen om me mee te nemen” Toen ik mezelf buiten het lichaam zag, had de ziel hetzelfde gevoel van het lichaam – met dit verschil: het lichaam heeft vlees, zenuwen en beenderen, maar de ziel niet, zij is een lichaam van licht. Ik voelde vrees binnen in me, maar Jezus bleef me die adem toezenden en zei: “Mij te moeten ontberen geeft je zoveel pijn, kom nu mee met Mij. Want Ik wil je troosten”. En zo begon Jezus Zijn vlucht en ik de mijne achter Jezus aan, en we gingen rond doorheen het hele hemelgewelf. O, hoe mooi was het samen met Jezus rond te dwalen – soms legde ik mijn hoofd op Zijn schouders, met één arm om Zijn schouders en de andere hand in Zijn hand; dan weer leunde Jezus op mij, wanneer we op bepaalde plaatsen kwamen die meer overspoeld waren met ongerechtigheid. O, hoe leed mijn goede Jezus. Ik kon duidelijker het lijden van Zijn aanbiddelijk hart zien: Ik kon Hem bijna zien flauwvallen, en ik zei: “Leun op mij en laat me delen in Uw pijnen, want mijn ziel kan het niet verdragen dat U alleen bent in Uw lijden”. En Jezus zei me: “Mijn beminde, help Me, want Ik kan niet meer dragen”. En terwijl Hij dit zei bracht Hij Zijn lippen dicht bij de mijne en er stroomde zoveel bitterheid in mij over dat ik vreselijke pijnen voelde, toen ik dat zo erg bittere vocht in mij binnen voelde stromen. Ik had het gevoel of vele messen, stekels en pijlen me doorboorden. Kortom, een gruwelijke kwelling werkt door in al mijn ledenmaten, en als de ziel terug gaat in het lichaam maakt zij het lichaam deelgenoot van dit lijden. Wie kan de pijnen beschrijven? Jezus zelf was er getuige van, omdat de anderen mijn pijn niet konden lenigen, omdat ik het bewustzijn had verloren en zij wachtten op de aanwezigheid van de biechtvader want dan konden die ook gelenigd worden vanuit de gehoorzaamheid. Dus Jezus alleen kon me helpen wanneer Hij zag dat mijn natuur het niet meer aankon en tot het uiterste ging – wanneer er niets meer over bleef dan mijn laatste adem uit te blazen. O, hoeveel keer hield de dood me voor de gek; maar er komt een dag dat ik de dood voor de gek houd. Jezus kwam, nam mij in Zijn armen, drukte me dicht aan Zijn hart en – o, hoe voelde ik het leven weer in me terugkomen. Toen stroomde er zeer zoete drank van Zijn lippen en zo werd de pijn gelenigd. Op andere momenten nam Hij me mee. Als we zonden van godslastering, zonden tegen de liefde of andere zagen, liet Hij dat giftige bittere vocht stromen; als we de zonde van oneerlijkheid tegen kwamen, stroomde er gemene rotheid en als ik weer tot mezelf kwam, kon ik dat gemene zo goed voelen en de rotheid was zo doordringend dat mijn maag reageerde en ik voelde me verzwakken. En soms na iets te hebben gegeten en ik overgaf voelde ik de rotheid uit mijn mond komen vermengd met het voedsel.

100.  Soms bracht Hij mij binnen in kerken en zelfs daar werd mijn goede Jezus beledigd. O, hoe verschrikkelijk raakten die werken Zijn Hart – heilige werken, ja maar slordig gedaan; die gebeden zonder innerlijke geestkracht, die valse schijn – vroomheid die Jezus meer lijkt te beledigen dan eer te brengen. Ach, ja, dat heilige, zuivere, oprechte Hart kon die werken, zo slecht uitgevoerd, niet accepteren. O, hoe dikwijls klaagde Hij: “Dochter, kijk, hoe dikwijls Ik word beledigd, zelfs door mensen van wie men zegt dat ze toegewijd zijn, – zelfs op zeer heilige plaatsen. Na het ontvangen van de sacramenten is hun ziel meer besmeurd in plaats van gezuiverd”. Ach, wat een pijn voor Jezus om te zien hoe mensen heiligschennend de Communie ontvangen, priesters in staat van doodzonde uit gewoonte het H. Misoffer opdragen en sommigen – het is afschuwelijk om het te moeten zeggen – uit eigen belang. O, hoe dikwijls liet Jezus me deze smartelijke taferelen zien. Hoe dikwijls wordt Jezus, als de priester het hoogheilige mysterie voltrok, gedwongen om af te dalen in zijn handen, omdat Hij geroepen wordt op gezag van de priester. Men kon die handen zien druipen van het bederf, bloed en vol slijk. O, hoe meelijwekkend was die toestand van de heilige, zuivere Jezus, in die handen die zo afschuwelijk waren om te zien. Hij leek te willen ontsnappen uit die handen, maar Hij moest wel blijven tot de gedaanten van brood en wijn verdwenen waren.

101.  Soms als Hij daar bij de priester was, kwam Hij haastig, klagend naar me toe en voor ik het kon zeggen, zei Hij zelf tegen mij: “Dochter, laat Me het aan jou geven, want Ik kan niet meer opnemen. Heb medelijden met Mijn toestand, die te smartelijk is – heb geduld, laten we samen lijden”. En toen Hij dit zei, bracht Hij het over van Zijn mond in de mijne. Maar wie kan zeggen wat dat was? Het leek een bitter gif, rottende stank, vermengd met voedsel zo hard, walgelijk en misselijk makend dat het soms niet verder naar binnen ging. Wie kan het lijden onder woorden brengen dat Jezus hierdoor teweeg bracht? Als Hijzelf me niet had bijgestaan zou ik zeker gestorven zijn; toch gaf Hij me het kleinste deel – wat was het voor Jezus die er zoveel van binnenkreeg? O, wat is de zonde afschuwelijk! Ach, Heer maak dit duidelijk aan iedereen, zodat allen voor dit vreselijk monster op de vlucht slaan. Maar naast deze zo smartelijke taferelen, toonde Hij me op andere momenten zulke vertroostende en prachtige taferelen die mij in verrukking brachten: goede en heilige priesters die de hoogheilige mysteriën vierden. O, God, hoe verheven, groots en majestueus is hun ambt. Hoe mooi was het, de priester de Mis te zien opdragen en dat Jezus veranderde in hen. Het leek of niet de priester, maar Jezus zelf het goddelijk offer opdroeg en soms liet Hij de priester totaal verdwijnen en dan droeg Jezus alleen de Mis op en ik luisterde naar Hem. O hoe ontroerend dat Jezus die gebeden bad, al die plechtigheden en bewegingen die de priester doet. Onvoor-stelbaar hoe troostend het voor mij was om deze missen samen met Jezus te beleven! Hoeveel genaden kreeg ik, hoeveel licht hoeveel dingen begreep ik! Maar omdat dit al lang geleden is, herinner ik ’t me niet precies meer, dus zwijg ik. Maar toen ik dat zei kwam Jezus in beweging in mijn binnenste en Hij sprak me aan – Hij wilde niet dat ik zweeg. Ach, Heer, wat een geduld heb ik nodig bij U. Maar ik zal U tevreden stellen. O, lieflijke liefde, ik zal een paar dingetjes zeggen, maar geef me Uw genade om ze duidelijk te kunnen maken, omdat ik, vanuit mezelf, geen woord zou durven zeggen over zulke diepe en verheven geheimen.

102.  Welnu, terwijl ik zie hoe Jezus of de priester het goddelijk Offer opdraagt, doet Jezus me verstaan dat de Mis heel de diepte van onze hoogheilige gods-dienst inhoudt. O ja, de Mis drukt alles uit en spreekt tot ons over alles. De mis herinnert ons aan onze Verlossing; ze spreekt stap voor stap over de pijnen die Jezus voor ons leed; ze openbaart ons ook Zijn onmetelijke liefde, want Hij vond het niet genoeg om te sterven aan het kruis, maar Hij wilde Zijn slachtofferschap voort zetten in de Allerheiligste Eucharistie. De Mis maakt ons ook duidelijk dat ons lichaam, vergaan tot stof door de dood, op de dag van het oordeel samen met Christus weer zal verrijzen tot onsterfelijk en glorierijk leven. Jezus liet me verstaan dat de grootste troost voor een christen en het verhevenste en het meest sublieme geheim van ons heilig geloof is Jezus in het H. Sacrament en de verrijzenis van ons lichaam in heerlijkheid. Dit zijn diepe mysteries die wij alleen zullen verstaan in het hiernamaals; maar Jezus in het H. Sacrament doet ons deze Mysteries bijna met onze handen aanraken op verschillende manieren. Ten eerste, Zijn verrijzenis, ten tweede, Zijn vernietiging onder die gedaanten, hoewel het zeker is dat Jezus daar tegenwoordig is, levend en werkelijk. Als die gedaanten eenmaal zijn verteerd, is Hij niet langer werkelijk tegenwoordig. En als de gedaanten weer worden geconsecreerd, komt Hij weer onder ons om Zijn sacramentele status weer aan te nemen. Dus Jezus in het H. Sacrament verwijst naar de verrijzenis van ons lichaam in heerlijkheid: net zoals Jezus verblijf houdt in de schoot van God Zijn Vader, wanneer Zijn sacramentele status ophoudt, zo ook voor ons – wanneer ons leven ophoudt gaan onze zielen naar hun verblijf in de Hemel, in de schoot van God, terwijl ons lichaam wordt ontbonden. Dus men kan zeggen dat zij niet langer bestaan, maar door een wonder van de almacht van God krijgt ons lichaam nieuw leven, en weer verenigd met de ziel, zullen zij samen de eeuwige gelukzaligheid genieten. Is er een grotere troost voor een mensenhart dan het feit dat niet alleen de ziel maar ook het lichaam zal worden verheerlijkt tot eeuwige vrede? Het komt mij voor dat er op die dag net zoiets zal gebeuren als wanneer de hemel vol sterren is en de zon opkomt. Wat gebeurt er? Met Zijn onmetelijk licht neemt de zon de sterren in zich op en doet die verdwijnen; toch blijven de sterren bestaan. De zon is God en al de gelukzalige zielen zijn de sterren; met Zijn immense licht neemt God ons allen op in Zichzelf, zodanig dat wij bestaan in God en zullen zwemmen in de onmetelijke zee die God is. O, hoeveel maakt Jezus ons duidelijk in het H. Sacrament; maar wie kan dat uitleggen? Het zou echt te ver voeren. Als de Heer het toestaat zal ik bij andere gelegenheden er weer iets over vertellen.

103.  Welnu, tijdens deze reizen die de Heer me liet maken herhaalde Hij soms de belofte van het huwelijk dat ik al noemde. Wie kan de vurige verlangens naar het moment van dit mystieke huwelijk die de Heer bij mij teweeg bracht beschrijven? Vele keren vroeg ik er om met de woorden: “Liefste Bruidegom, haast U, stel mijn innige vereniging met U niet langer uit. O, alstublieft laat sterkere banden van liefde ons met elkaar verbinden, zodat niemand ons ooit weer zal kunnen scheiden, zelfs niet voor enkele ogenblikken”. Ik herinner me hoe Hij op een dag zei: Al het aardse, alles moet je loslaten, niet alleen van je hart maar ook van je lichaam. Je kunt niet begrijpen hoe schadelijk de geringste aardse schaduwen zijn en hoe zij de liefde in de weg staan”. Direct zei ik Hem: “Als er nog iets anders is dat ik los moet laten, zegt U me dat dan, want ik ben bereid om dat te doen. Maar toen ik dit zei besefte ik dat ik een gouden ring droeg met Jezus aan het kruis en onmiddellijk zei ik Hem: “Heilige Bruidegom, wilt U dat ik die af doe? En Hij zei: “Omdat Ikzelf je een kostbaardere, mooiere ring zal geven met Mijn levend beeld er in gedrukt, waardoor je hart, iedere keer als je er naar kijkt nieuwe pijlen van liefde zal ontvangen daarom is deze niet nodig”. En direct deed ik die af.

104.  Eindelijk kwam de lang verwachte dag, na heel wat lijden. Ik herinner me dat ik bijna een jaar lang voortdurend in bed lag – het was Maria Onbevlekt Ontvangen. De nacht ervoor verscheen mijn geliefde Jezus heel feestelijk. Hij kwam me zeer nabij, nam mijn hart in Zijn handen en keek er telkens weer naar; Hij verwijderde het stof en toen gaf Hij het me terug. Toen nam Hij een kleed van immense schoonheid waarvan de ondergrond van goud leek, met lagen in verschillende kleuren en Hij bekleed me ermee. Dan nam Hij twee juwelen die op oorbellen leken en Hij versierde mijn oren ermee. Dan versierde Hij mijn hals en mijn armen en zette een kroon van onmetelijke waarde op mijn voorhoofd, helemaal verrijkt met kostbare stenen en juwelen, schitterend van licht. Het kwam mij voor dat die lichten als vele stemmen weerklonken, sprekend in duidelijke bewoordingen van schoonheid, macht, kracht en alle andere deugden van mijn bruidegom Jezus. Wie kan verwoorden wat ik begreep, en in wat voor zee van vertroosting mijn ziel rond zwom? Het is onmogelijk om dat te zeggen. Welnu, terwijl Hij mijn voorhoofd kroonde, zei Jezus me: “Liefste bruid, Ik zet je deze kroon op opdat je niets zal ontbreken om je waardig te maken Mijn bruid te zijn; maar na onze bruilof zal Ik die mee naar de Hemel nemen om die te bewaren tot het moment van je dood”. Tenslotte nam Hij een sluier en bedekte mij daar helemaal mee van top tot teen; en zo verliet Hij me. O, het kwam me voor dat die sluier veel betekende, omdat de demonen die mij helemaal bedekt zagen met die sluier zo geschrokken waren en zo bang waren van me dat zij verschrikt weg vluchten. De engelen omringden me met zo’n eerbied dat ik zelf verlegen was en een rood hoofd kreeg. Op de morgen van voornoemde dag verscheen Jezus weer heel minzaam, lief en majestueus, samen met Zijn allerheiligste Moeder en St. Catherina. Eerst zongen de engelen een hymne; terwijl St. Catherina me bijstond nam Maria mijn hand en Jezus deed de ring aan mijn vinger. Dan omhelsden wij elkaar en Hij kuste me en mijn Mama ook. Toen praatten we samen een en al liefde – Jezus sprak over Zijn grote liefde voor mij en ik verwoordde mijn liefde voor Hem. De allerheiligste Maagd legde me uit welke een grote genade ik had ontvangen en hoe ik de liefde van Jezus moest beantwoorden. Mijn bruidegom Jezus gaf me nieuwe regels om vol-maakter te leven, maar omdat het lang geleden is herinner ik ’t me niet zo goed; daarom hou ik nu op. En zo eindigde die dag.

105.  Wie kan de details verwoorden van de liefde die Jezus schonk aan mijn ziel. Zij waren zo geweldig en zo talrijk dat het onmogelijk is om die te beschrijven, maar ik zal proberen iets te zeggen over het weinige dat ik me herinner. Soms als Hij me met zich meenam, leidde Hij me binnenin ’t Paradijs en daar kon ik luisteren naar de gezangen van de heiligen en ik kon de Godheid zien, de verschillende engelenkoren, alle soorten heiligen, geheel ondergedom-peld en opgenomen in de Godheid en ermee vereenzelvigd. Het leek of er vele lichten rondom de troon waren, schitterender dan de zon; en deze lichten toonden heel duidelijk al de vermogens en de eigenschappen van God. Als de heiligen zich weerspiegeld zagen in een van deze lichten bleven zij verrukt en konden niet doordringen in de hele onmetelijkheid van dat licht en daarom gingen zij voort naar een tweede licht zonder de hele diepte van het eerste te verstaan. Dus de heiligen in de Hemel kunnen God niet volkomen begrijpen omdat de onmetelijkheid, de grootheid en de heiligheid van God zodanig is dat een geschapen geest een ongeschapen Wezen niet kan begrijpen, Welnu, ik denk dat de heiligen door de weerspiegeling van zichzelf in deze lichten gaan deel hebben aan de vermogens van deze lichten. Daarom lijkt de ziel in de Hemel op God – met dit verschil dat God die onmetelijke zon is terwijl de ziel een klein zonnetje is. Maar wie kan alles zeggen wat begrepen kan worden in die gezegende woning? Dat is onmogelijk omdat de ziel gevangen zit in dit lichaam; terwijl men in de geest iets kan aanvoelen, vinden de lippen niet de termen om het uit te drukken. Volgens mij lijkt het op een kind dat begint te brabbelen: Hij wil veel zeggen over veel dingen, maar tenslotte kan hij zelf geen enkel helder woord zeggen. Daarom stop ik hier zonder verder te gaan. Ik wil alleen zeggen dat ik, terwijl ik me in dat gezegende Vaderland bevond, samen met Jezus rond wandele te midden van de koren van engelen en heiligen; en omdat ik pas getrouwd was kwamen alle heiligen samen om te delen in de vreugden van ons huwelijk. Het leek me dat zij hun eigen tevredenheid vergaten om zich bezig te houden met de onze; en soms stelde Jezus me voor aan de heiligen en zei: “Kijk eens naar deze ziel – zij is een triomf van Mijn liefde; Mijn liefde heeft in haar alles overtroffen”.

106.  Een andere keer hield Hij me tegen op de plaats die de mijne zou worden en Hij zei me: “Hier is jouw plaats – niemand kan die van je af nemen”. En soms begon ik te geloven dat ik niet meer terug zou komen op aarde; maar in één enkel ogenblik voelde ik me opgesloten binnen de muren van dit lichaam. Wie kan verwoorden hoe vreselijk bitter deze terugkeer voor me was? Het leek of alles, terwijl ik van de Hemelse naar de aardse dingen ging, rot, smakeloos en vervelend was. De dingen die anderen zo vreugdevol vonden, waren bitter voor mij. De meest geliefde mensen, het meest van betekenis, voor wie anderen ik weet niet wat zouden doen om bij hen te zijn, waren me onverschillig, en ook vervelend; alleen door hen te zien als beeld van God, leek ik hen te kunnen verdragen. Maar mijn ziel vond nergens meer voldoening in; niets bracht me ook maar een sprankeltje tevredenheid en ik had zo’n pijn dat ik niets deed dan huilen en klagen bij mijn geliefde Jezus. Ach, mijn hart was zo rusteloos, vol voortdurend smachten en verlangen; ik voelde het meer aanwezig in de Hemel dan op aarde. Ik voelde in mijn binnenste iets wat me voortdurend verteerde, zo bitter en pijnlijk was het voor mij om te moeten doorgaan met leven. Maar gehoorzaamheid zette een rem op deze pijnen van mij, gelastte me om niet te verlangen naar de dood, omdat ik alleen dan moest sterven als mijn biechtvader mij daarvoor toestemming gaf vanuit de gehoorzaamheid. Vanuit die heilige gehoorzaamheid probeerde ik er zo weinig mogelijk aan te denken, omdat in mijn binnenste voortdurend het verlangen om te willen sterven zich liet horen. Voor het grootste gedeelte kalmeerde mijn hart, maar niet helemaal. Ik beken de waarheid, ik schoot hierin tekort – maar wat kon ik doen? Ik kon me niet bedwingen – het was een waar martelaarschap voor me. Mijn goedhartige Jezus zei me: “Kalmeer, waarom verlang je zo naar de Hemel? Ik zei Hem: “Omdat ik altijd met U verenigd wil zijn. Mijn ziel kan het niet langer verdragen om van U gescheiden te zijn – niet voor één dag, zelfs niet voor een ogenblik. Daarom wil ik koste wat kost komen”. “Welaan dan” zei Hij: “als het vanwege Mij is, wil Ik je tevreden stellen – Ik zal komen en bij je blijven”. Toen zei ik: “Maar dan verlaat U me weer, en zie ik U niet meer, terwijl dat in de Hemel niet gebeurt – daar kan ik U nooit uit het oog verliezen”.

107.  Soms wilde Jezus ook grapjes maken: terwijl deze verlangens zo over-heersten kwam Hij haastig bij me en zei: “Wil je komen?” En ik zei: “Waar?” En Hij: “Naar de Hemel” En ik: “Meent U dat echt?” En Hij: “Maar schiet dan op, kom, treuzel niet” En ik: “Welaan dan, laat ons gaan – maar ik ben bang dat U me voor de gek houdt”. En Jezus: “Nee, nee, ik wil je echt met Me meenemen”. En terwijl Hij dit zei, voelde ik dat mijn ziel mijn lichaam verliet en samen met Jezus ging ik op weg naar de Hemel. O, wat was ik daar gelukkig bij het idee dat ik de aarde ging verlaten – het leven leek me een nachtje slapen en lijden leek een kleinigheid. Toen we een hoogte in de Hemel naderden, hoorde ik de heiligen zingen. Ik vroeg Jezus me snel binnen te leiden in die gezegende woning, maar Jezus begon te vertragen. In mijn binnenste begon ik te vermoe-den dat het niet waar was – “Wie weet” zei ik “is het een spelletje dat Hij met me speelt?” Telkens zei ik Hem: “Mijn Jezus, Liefste, maak voort”. En dan zei Hij: “Wacht eens even – laten we weer terug gaan naar de aarde; kijk, daar is een zondaar die verloren dreigt te gaan. Laten we er naar toe gaan – wie weet bekeert hij zich. Laat ons samen bidden tot de Eeuwige Vader dat Hij hem barmhartig mag zijn. Zou je niet willen dat hij gered wordt. Ben je niet bereid iedere pijn te lijden voor de redding van een enkele ziel”. En ik: Ja, ik ben bereid te lijden wat U maar wil, als U hem maar redt”. We gingen naar die zondaar; we probeerden hem te overtuigen, we gaven hem de sterkste argumen-ten in opdat hij zich zou overgeven – maar tevergeefs. Heel bedroefd zei Jezus me: “Mijn bruidje, ga weer terug in je lichaam. Neem zelf de pijnen op je die voor hem bestemd zijn; op deze manier zal de goddelijke Gerechtigheid bedaren en hem barmhartig zijn. Je hebt het gezien – woorden raakten hem niet, zelfs argumenten niet; er blijft niets over dan pijnen die het krachtigste middel vormen om de gerechtigheid te kalmeren en de zondaar tot overgave te brengen”. Toen bracht Hij me weer terug in mijn lichaam. Wie kan spreken over het lijden dat me overkwam? Alleen de Heer weet wie er getuige van was. Na een paar dagen toonde Hij me die ziel, bekeerd en gered. O, hoe gelukkig was Jezus – en ik niet minder. Wie weet hoeveel keer Jezus deze grapjes uithaalde? Wanneer we op het punt stonden binnen te gaan en soms zelfs erna, zei Hij dat Hij me niet had laten gehoorzamen aan de biechtvader en dat ik daarom terug naar de aarde moest. En ik zei Hem: “Zolang ik bij mijn biechtvader was, moest ik hem gehoorzamen, maar nu ik bij U ben, word ik verondersteld U te gehoor-zamen, omdat U de eerste van allen zijt. En Jezus zei me: “Nee, nee; ik wil dat je je biechtvader gehoorzaamt”. Om het niet te lang te maken: dan onder het ene voorwendsel, dan weer een ander, liet Hij me teruggaan naar de aarde. Deze grapjes waren heel pijnlijk voor mij. Het is genoeg te zeggen dat ik zo onbe-schaamd werd dat de Heer om mijn onbeschaamdheden te bestraffen deze grapjes niet zo dikwijls toestond.

108.  Ik had ongeveer drie jaar doorgebracht in deze toestand die ik net be-schreef, nog steeds in bed, toen op een morgen Jezus me deed verstaan dat Hij het huwelijk wilde hernieuwen – niet op aarde zoals de eerste keer maar in de Hemel, in tegenwoordigheid van het hele hemels hof, en dat ik op zo’n grote genade voorbereid moest zijn. Ik deed zoveel ik kon om mezelf voor te bereiden maar omdat ik zo ellendig ben en niet in staat ook maar iets goeds te doen, was de hand van de goddelijke Schepper nodig om me geschikt te maken omdat ik zelf het nooit voor elkaar had gekregen om mijn ziel te zuiveren. Op een morgen – het was de vooravond van Maria Geboorte – kwam mijn altijd welwillende Jezus om over mij te beschikken. Hij deed niets dan voortdurend komen en weer gaan. Eerst sprak Hij over geloof en dan verliet Hij me en dan voelde ik een leven van geloof binnen stromen in mijn ziel. Tevoren voelde mijn ziel zwaar, maar na het spreken van Jezus voelde ik mijn ziel licht worden alsof ze binnen ging in God; en ik beschouwde Zijn macht, dan weer Zijn heiligheid, dan Zijn goedheid enz. Mijn ziel stond stomverbaasd en op ’t toppunt van verbazing zei ik: “Machtige God, welke kracht is voor U onmogelijk? Onmetelijke heiligheid van God, welke andere heiligheid, zo verheven als ik mocht ervaren, durft voor U te verschijnen? Toen voelde ik me weer afdalen in mezelf en kon ik mijn nietigheid zien, de onbeduidendheid van aardse dingen, hoe alles voor God niets is. Ik zag mezelf als een wormpje, een stofje, zich omhoog werkend om een paar stapjes te doen; er was niets voor nodig om me te vernietigen, en iemand die me onder de voet wilde lopen kon me te gronde richten. Omdat ik mezelf zag als afschuwelijk, durfde ik niet naar God te gaan, maar Zijn goedheid manifesteerde zich in mijn geest, en ik voelde me als door een magneet naar Hem toegetrok-ken. En ik zei tot mezelf: “Als Hij heilig is, is Hij ook barmhartig: als Hij vol kracht is, is Hij ook één en al goedheid in Zichzelf ”. Het kwam me voor dat die goedheid Hem aan de buitenkant omgaf maar ook van binnenuit. Dus wilde ik de goedheid van God beschouwen. Het leek me dat die al de andere eigen-schappen overtrof, maar toen ik naar de andere keek zag ik, dat ze allen niet te overtreffen waren – oneindig, onmetelijk en onbegrijpelijk voor de natuur van de mens. Terwijl mijn ziel in deze staat was, kwam Jezus terug en sprak over de hoop. Ik herinner het me vaag, omdat het na zo’n tijd onmogelijk is het me helder te herinneren; maar vanuit de gehoorzaamheid die van me gevraagd wordt zal ik zeggen wat ik kan.

109.  Terugkomend op het geloof, zei Jezus: “Om geloof te krijgen moet men gelovig zijn. Net zoals voor het hoofd zonder het licht van de ogen alles duister is en vaag, net zoals iemand die wil lopen strompelt van het ene punt naar het andere en tenslotte neervalt, zo ook voor de ziel zonder geloof – zij gaat van de ene afgrond naar de andere. Maar geloof dient als licht voor de ziel, en leidt haar naar ’t eeuwig leven. Welnu, waardoor wordt het licht van het geloof gevoed? Door de hoop. Wat is het wezen van dit licht van het geloof en van dit voedsel van de hoop? Het is de liefde. Alle drie deze deugden worden geënt op elkaar, dat betekent de een kan niet zonder de ander. In feite, waar dient het voor te geloven in de geweldige rijkdom van het geloof als ge niet hoopt op het goede dat er voor u zelf uit voortkomt? Ja hij zal er naar kijken, maar met een onverschillig oog, omdat hij weet dat het hem niet toebehoort. Maar hoop geeft het licht van het geloof vleugels en hopend op de verdiensten van Jezus Christus, beschouwt hij die als de zijne en hij gaat ervan houden”. “Hoop” zei Jezus, “verschaft de ziel een kleed van sterkte, bijna van ijzer, zodat de vijand haar met al zijn pijlen niet kan verwonden; en dat niet alleen, hij kan haar zelfs niet in het minst in verwarring brengen. Alles in haar is kalmte, alles is vrede. O, het is prachtig om te zien hoe deze ziel bekleed is met de schone hoop, trouw aan haar geliefde, zichzelf wantrouwend en vol vertrouwen op God. Zij daagt haar wreed-ste vijanden uit, zij is baas over haar hartstochten: zij ordent haar innerlijk, haar neigingen, verlangens, hartslag, gedachten, met zo’n beheersing, dat Jezus zelf verliefd blijft, omdat Hij ziet dat deze ziel met zoveel moed en kracht te werk gaat. Maar zij betrekt dat van Hem en stelt al haar hoop op Hem, zo sterk dat Jezus, omdat Hij zo veel hoop ziet, deze ziel niets kan weigeren”. Toen Jezus sprak over hoop trok Hij zich even terug en liet mijn verstand verlicht achter. Wie kan zeggen wat ik begreep over de hoop? Als alle andere deugden dienen om de ziel te verfraaien, maar ons uit evenwicht kunnen brengen en ons on-standvastig kunnen maken – maakt de hoop ons daarentegen sterk en stabiel als hoge bergen die geen centimeter van hun plaats kunnen. Zoiets lijkt er te gebeuren met een ziel die zo vol hoop is als zeer hoge bergen; allerlei weer-omstandigheden kunnen deze bergen niet aantasten; sneeuw, wind noch hitte kunnen die benadelen; wat er ook op hun top wordt gebouwd. Je kunt het zeker terugvinden waar het werd neergezet, zelfs na honderd jaar. Zo ook voor de ziel vol hoop: niets kan haar overkomen: tegenspoed, armoede, allerlei wisselvallig-heden van het leven, niets zal haar ook maar een ogenblik ontmoedigen. Zij zegt tot zichzelf: “Ik kan alles, ik verdraag alles, ik lijd alles – want ik hoop op Jezus op wie al mijn hoop is gesteld”. Hoop maakt de ziel bijna almachtig, onoverwin-lijk en het geeft haar doorzettingsvermogen tot het einde, zo sterk dat ze pas ophoudt met hopen en volharden als ze bezit genomen heeft van het hemels koninkrijk. Dan heeft ze geen hoop meer nodig en dompelt zich helemaal onder in de onmetelijke oceaan van de goddelijke liefde.

110.  Terwijl mijn ziel onderdook in de oneindige zee van hoop, kwam mijn geliefde Jezus terug en sprak over de liefde: “Geloof en hoop maken ruim baan voor de liefde en die liefde bindt de andere twee samen en maakt ze één, terwijl het er toch drie zijn. En zo, o mijn bruid, is de Drie-eenheid van de goddelijke Personen verborgen in de drie theologische deugden”. Dan ging hij verder: “Als geloof doet geloven en hoop doet hopen, doet liefde liefhebben. Als geloof licht is en dient voor het zicht van de ziel en hoop, de voeding van het geloof, de ziel moed geeft, vrede, volharding en al het andere – dan is liefde, het wezen van het licht en van dit voedsel, die zeer zoete en geurige zalf die overal doordringt en de pijnen van het leven mildert en verzacht. Liefde maakt het lijden zoet, en maakt zelfs dat men het verlangt. De ziel die de liefde bezit verspreidt haar geur overal; haar werken, uit liefde verricht, geven een zeer aangename geur. En wat is deze geur? Het is de geur van God zelf. De andere deugden maken de ziel éénzelvig en maken weinig kontact met schepselen; Liefde daarentegen die wezenlijk verenigt maakt harten één. Maar waar? In God. Als zeer geurige zalf verspreidt de liefde zich overal en bij iedereen. Liefde maakt dat men de meest meedogenloze kwellingen met vreugde verdraagt en men komt zelfs zo ver dat men niet zonder het lijden kan. En als ze zonder lijden is, zegt ze tot haar bruidegom Jezus; “Steun me met de vruchten van het lijden, want mijn liefde verflauwt; en hoe kan ik U anders mijn liefde tonen dan voor U te lijden? Liefde brandt, verteert al het andere, zelfs de deugden en valt terug op zichzelf. Kortom, het lijkt op een koningin die overal wil regeren en aan niemand iets wil over dragen”. Wie kan zeggen wat er overbleef na deze woorden van Jezus? Ik wil wel zeggen dat zulk een verlangen naar lijden me in vuur en vlam zette – en niet alleen het verlangen, maar ik voel het als iets natuurlijks, als iets wat, bin-nenkomt, dat ik geloof dat het absoluut geen gunst is om niet te lijden. Hierna sprak Jezus die morgen om mijn hart meer voor te bereiden op de vernietiging van mezelf. Hij sprak ook over het oneindige verlangen wat ik bij mezelf op moest wekken om me geschikt te maken om die genade te ontvangen. Hij zei dat het verlangen de hiaten en onvolmaaktheden compenseert die er in de ziel kunnen zijn: het lijkt op een mantel die alles bedekt. Maar dit was niet zomaar een uitspraak. Hij stortte mij dat in.

111.  Toen mijn ziel opgewonden werd door het vurig verlangen naar de genade die Jezus zelf me wilde geven, kwam Jezus terug en bracht me buiten mezelf naar het Paradijs. En daar, in tegenwoordigheid van de Allerheiligste Drie-eenheid en het hele hemelse hof, hernieuwde Hij ons huwelijk. Jezus nam de ring met de drie kostbare stenen, een witte, een rode en een groene, en gaf die aan de Vader die hem zegende en weer terug gaf aan de Zoon. De H. Geest nam mijn rechter hand en Jezus deed de ring aan mijn vinger. Toen mocht ik een kus ontvangen van alle drie de goddelijke Personen en ieder van Hen zegende me. Wie schets mijn verwarring toen ik me voor de Allerheiligste Drie-eenheid bevond? Ik wil alleen maar zeggen dat ik, zo gauw ik me in Hun tegenwoordig-heid bevond plat op de grond neerviel en ik zou daar zijn blijven liggen, als Jezus me niet had aangemoedigd om dichter bij te komen, zo groots was het licht, de heiligheid van God. Het overige wil ik weglaten, omdat ik me dat niet duidelijk herinner. Ik weet nog dat er hierna een paar dagen voorbijgingen en ik ontving de Communie. Ik verloor het bewustzijn en ik zag vlak voor me de Allerheiligste Drie-eenheid zoals ik die in de Hemel had gezien. In hun tegenwoordigheid wierp ik me onmiddellijk neer, ik aanbad Hen en ik beleed mijn nietigheid, Ik weet nog dat ik zo in mezelf verzonken was dat ik geen woord durfde uit te brengen, toen er een stem uit Hun midden weerklonk die zei: “Wees niet bang, vat moed, We zijn gekomen om je te erkennen als de Onze en om je hart in bezit te nemen”. Terwijl deze stem dit zei, zag ik dat de Allerheiligste Drie-eenheid afdaalde in mijn hart en het in bezit nam – en daar namen Zij verblijf. Wie beschrijf de verandering die er in me plaats vond? Ik voelde me vergoddelijkt; Ik leefde niet langer, maar Zij leefden in mij. Het kwam me voor dat mijn lichaam was als een woning en dat de levende God daarin verbleef omdat ik echt Hun werkelijke aanwezigheid in mijn binnenste kon voelen. Ik kon Hun stem vanuit mijn binnenste duidelijk horen met de oren van mijn lichaam. Het was precies zo als wanneer mensen binnen in een kamer praten en hun stemmen ook buiten de kamer helder en duidelijk te horen zijn. Vanaf dat moment had ik geen behoefte meer om Hem ergens anders te gaan zoeken, maar ik vond Hem daar – binnen in mijn hart. En als Hij zich soms verborg en ik Jezus ging zoeken, dwalend langs Hemel en aarde, op zoek naar mijn hoogste en enige God, volledig in tranen, vol intens verlangen, in onbe-schrijflijke pijnen omdat ik Hem kwijt was, dan kwam Hij uit mijn binnenste en zei: “Ik ben bij je, zoek Me niet ergens anders”. Tussen de verrassing en de tevredenheid dat ik Hem had gevonden door zei ik: “Mijn Jezus, hoe kan dat nou, de hele morgen liet U me overal zoeken om U te vinden en nu bent U hier? U had het me tenminste kunnen zeggen, dan was ik niet zo gespannen geworden. Mijn lieve goedheid mijn lieve leven, Kijk toch eens hoe moe ik ben, ik heb geen kracht meer. Ik voel me zo zwak – O, alstublieft, neem me in Uw armen want ik sterf bijna”. En dus nam Jezus me in Zijn armen en bracht me tot rust en intussen voelde ik m’n kracht weer terug komen. Een andere keer, toen Jezus zich verborg en ik Hem aan ’t zoeken was, toen hij zich binnenin mij liet voelen en dan naar buiten kwam, vond ik niet alleen Jezus maar alle drie de goddelijke Personen – nu in de gedaante van drie kinderen, vol gratie en oneindig mooi, dan weer met een enkel lichaam en drie verschillende hoofden, maar op elkaar lijkend en alle drie aantrekkelijk. Wie kan mijn tevredenheid beschrijven? Vooral toen ik de drie kinderen zag die ik alle drie in mijn armen mocht houden. Ik kuste dan de een, dan de ander en kreeg kussen van hen; de een leunde op mijn schouders, de ander op mijn andere schouder en de derde bleef voor me staan. En vol vreugde over hen liep ik rond en keek naar hen en tot mijn verbazing zag ik er één in plaats van drie. Iets anders verbazingwekkends toen ik bij deze drie kinderen was, was dat ieder van hen net zo veel woog als alle drie samen. Ik voelde even veel liefde voor één van deze kinderen als voor alle drie samen: ieder van hen trok me evenveel aan.

112.  Bij het bespreken van deze huwelijken moest ik een paar dingen overslaan omdat ik de grote lijn wilde volgen; nu wil ik die vertellen. Terug naar het begin: toen Jezus zich verwaardigde te komen, sprak Hij heel dikwijls over Zijn lijden en Hij droeg er zorg voor mijn ziel geschikt te maken om Zijn leven en Zijn pijnen na te volgen en Hij zei dat er behalve het bovengenoemde huwelijk, nog iets overbleef n.l. het huwelijk van het kruis. Ik herinner me dat Hij zei: “Mijn bruid, deugden verzwakken als ze niet getraind en versterkt worden doordat ze geënt worden op het kruis. Voor mijn komst op aarde werden pijnen, verwar-ring, ongenade, lijden, armoede, ziekte en vooral het kruis, gezien als oneervol; maar vanaf het moment dat ze door Mij gedragen werden waren die door het contact met Mij alle geheiligd en vergoddelijkt. Zij zagen er anders uit, werden lieflijk en vriendelijk, en de ziel die iets van dat alles overkwam, viel eer te beurt – en wel omdat ze bekleed werd met Mij, de Zoon van God. Enkel degenen die alleen kijken naar het kruis en bij de buitenkant blijven stilstaan ondervinden het tegendeel; zij walgen van de bitterheid; zij klagen of iemand hun iets heeft aangedaan. Maar wie erin doordringt, er vreugde van proeft, voor hen maakt het hun geluk uit. Mijn geliefde dochter, Ik verlang niets anders dan je te kruisigen, zowel je lichaam als je ziel”. En terwijl Hij dit zei voelde ik zo’n verlangen in mij opkomen om met Jezus Christus gekruisigd te worden dat ik alsmaar herhaalde: “Mijn Jezus, mijn Liefde, haast U – kruisig me samen met U”. En toen Hij terug kwam, was het eerste wat ik Hem vroeg, wat me het belangrijkste leek: droefheid om mijn zonden en de genade om met Hem ge-kruisigd te worden. Het leek me dat als ik dat kreeg, dat ik alles kreeg. Dan op een morgen verscheen Jezus voor mij als de gekruisigde en zei dat Hij me samen met Hem wilde kruisigen. Toen Hij dit zei zag ik dat er stralen licht uit Zijn allerheiligste wonden kwamen en met die stralen kwamen spijkers in mijn richting. Ofschoon ik heel erg verlangde door Hem gekruisigd te worden en te worden verteerd werd ik op dat moment, ik weet niet waarom, bevangen door grote vrees dat me van top tot teen deed beven. Ik voelde me zo totaal niets, ik vond mezelf zo onwaardig om die genade te ontvangen dat ik niet durfde zeggen: “Heer, kruisig me samen met U”. Jezus leek het uit te stellen, wachtte op mijn wil. Wie kan verwoorden hoe vurig ik naar Hem verlangde in de intimiteit van mijn ziel, ofschoon ik me tezelfdertijd zo onwaardig voelde. Mijn natuur was angstig en beefde. Maar in deze toestand vroeg mijn geliefde Jezus doorheen mijn intellect me om het te aanvaarden. Toen zei ik uit heel mijn hart: “Heilige Bruidegom, voor mij gekruisigd, ik bid U me de genade te schenken om gekruisigd te worden en tegelijkertijd, sta niet toe dat ook maar iets van buiten zichtbaar zal zijn. Ja, geef me lijden, geef me wonden, maar laat alles tussen mij en u verborgen blijven”.

113.  En zo doorboorden die lichtstralen, samen met de spijkers, mijn handen en voeten en mijn hart werd doorboord door een lichtstraal samen met een lans. Wie kan iets zeggen over de pijn en de tevredenheid? Net zoals tevoren mijn ziel bevangen werd door angst, zo zwom mijn ziel nu in een zee van vrede, tevreden-heid en naderhand van pijn. De pijn in mijn handen, voeten en mijn hart was zo groot dat het voelde of ik stierf. Ik voelde hoe de beenderen van mijn handen en voeten werden versplinterd. Het voelde of er van binnen spijkers zaten, maar tegelijkertijd brachten die zo’n tevredenheid teweeg dat ik ’t niet kan vertellen, en het gaf me zo’n kracht dat ik vanwege de pijn dacht te sterven en die zelfde pijn ondersteunde me zodat ik niet stierf. Er was echter niets te zien aan de buitenkant van mijn lichaam, hoewel ik lichamelijk pijn had. Dit is zo zwaar dat ik, als mijn biechtvader mij opriep tot gehoorzaamheid en mijn handen bevrijdde die samengetrokken waren, vreselijke pijnen voelde, telkens als hij mijn handen daar aanraakte waar die lichtstraal samen met de spijker door heen was gegaan. Als mijn biechtvader vanuit de gehoorzaamheid echter gebood dat die pijnen zouden ophouden, milderden ze heel sterk. In feite waren die pijnen zo fel dat die me het bewustzijn deden verlichten, en als die niet waren gemilderd vanuit de gehoorzaamheid, had ik nauwelijks kunnen gehoorzamen. O, wonder van heilige gehoorzaamheid – gij zijt alles voor mij geweest. Hoe dikwijls heb ik met de dood gevochten, zo intens waren de pijnen – en gehoorzaamheid heeft me het leven teruggegeven. Moge de Heer altijd gezegend zijn; moge alles zijn voor Zijn glorie. Toen ik binnen mezelf was, kon ik niets zien; maar toen ik het bewustzijn verloor, kon ik de plaatsen van de wonden van Jezus zien. Het leek of de wonden van Jezus zelf waren overgegaan in mijn handen en dat was ook zo voor de andere wonden. En dit was de eerste keer dat Jezus me kruisigde. Er zijn zoveel van deze kruisigingen geweest dat het onmogelijk is om die te tellen. Ik wil alleen de belangrijkste dingen hierover zeggen. Toen Jezus terugkwam zei ik Hem: “Mijn liefste Geliefde, geef mij verdriet om mijn zonden, zodat mijn ziel gereinigd mag worden van mijn zonden en die ook uit Uw herinnering mogen worden gewist omdat ik verteerd wordt door verdriet en spijt dat ik U beledigd heb. Ja, geef mij verdriet in de mate dat ik U heb durven beledigen. Nog sterker, laat het verdriet dit overtreffen zodat ik nog inniger dicht naar U getrokken wordt”.

114.  Ik herinner me dat mijn altijd welwillende Jezus op een keer, terwijl ik het voorgaande zei, sprak: “Omdat je zo’n spijt hebt Me te hebben beledigd, wil Ik je geschikt maken om spijt te voelen van je zonden, zodat je zult zien hoe ver-schrikkelijk de zonde is en wat een bittere hartepijn Ik leed. Zeg daarom samen met Mij: “Als ik de zee oversteek, zijt Gij in de zee, ofschoon ik U niet zie: ik loop over de aarde en U bent onder mijn voeten. En ik zondigde”. En dan voegde Jezus er met een lage stem bijna huilend, aan toe: “Toch had Ik je lief, en juist op dat moment beschermde Ik je”. Toen Jezus dit zei, en ik samen met Hem, overviel me zo’n verdriet om de beledigingen die ik Hem had aangedaan, dat ik plat op de grond viel; en Jezus verdween. Het zijn maar weinig woorden, maar ik begreep zoveel dat het onmogelijk is alles te zeggen wat ik begreep. Door de eerste woorden begreep ik de onmetelijkheid, de grootheid, de tegen-woordigheid van God in alles wat bestaat, zodat zelfs geen schaduw van onze gedachte Hem kan ontgaan. Ik begreep ook mijn nietigheid vergeleken bij Zijn zo grote en heilige Majesteit. Bij “En ik zondigde” besefte ik de lelijkheid van de zonde, de boosheid, hoe ik Hem had durven beledigen. Welnu, terwijl mijn ziel dit overwoog en ik Jezus Christus hoorde zeggen: “Toch had Ik je lief en juist opdat moment beschermde Ik je”, overviel me zo’n verdriet dat ik voelde dat ik ging sterven omdat ik de onmetelijke liefde besefte die de Heer voor mij had, juist in de act waarin ik hem probeerde te beledigen en zelfs Hem te doen sterven. Ach Heer, wat bent U goed geweest voor mij en ik – altijd ondankbaar en nog steeds zo slecht. Ik herinner me dat het afwisselde; iedere keer dat Hij zich verwaardigde te komen, vroeg ik Hem de ene keer om spijt over mijn zonden en dan weer om de kruisiging – en ook andere dingen. Bij voorbeeld op een morgen – zoals gewoonlijk was ik aan het lijden, – bracht mijn lieve Jezus me buiten mezelf en toonde me een man die was vermoord door revolverschoten en die stierf en naar de hel ging. O, wat een pijn was het verlies van deze ziel voor Jezus. Als de hele wereld wist hoeveel Jezus lijdt bij het verlies van zielen, zouden ze alle mogelijke middelen aanwenden om niet eeuwig verloren te gaan – ik zeg nog niet eens om zichzelf, maar tenminste om Ons Heer die pijn te besparen. Welnu, terwijl Jezus en mij de kogels om de oren vlogen, bracht Jezus zijn lippen vlak bij mijn oor en zei: “Mijn dochter, wil je jezelf aanbieden als slachtoffer voor de redding van deze ziel en de pijnen op je nemen die hij verdient vanwege zijn zeer zware zonden? En ik antwoordde: “Heer ik ben bereid, als U hem maar redt en zijn leven teruggeeft”. Wie kan het lijden verwoorden dat me overkwam? Die waren zo erg en het waren er zoveel dat ik niet begreep dat ik er niet van stierf.

115.  In die lijdenstoestand, kwam mijn biechtvader meer dan een uur vroeger om mij weer te laten gehoorzamen; en omdat ik zo groot lijden moest doorstaan, kon ik nauwelijks gehoorzamen. Dus vroeg hij me de reden voor die toestand en ik vertelde hem wat ik hier beschreven heb en beschreef de plaats in de stad waar ik dacht dat het was gebeurd. Mijn biechtvader zei dat dat juist was, maar dat hij meende dat hij dood was, Toen werd echter bekend dat hij er slecht aan toe was, maar dat hij langzamerheid herstelde en dat hij nog steeds leefde. Moge de Heer altijd gezegend zijn. Ik herinner me dat Hij, toen ik bleef vragen om de kruisiging en Jezus me buiten mezelf bracht, Hij me meenam naar de heilige plaatsen in Jeruzalem, waar Ons Heer Zijn smartvol lijden doormaakte en daar zagen we veel kruizen. Mijn geliefde Jezus zei: “Als je eens wist wat voor goeds het kruis in zichzelf bevat, hoe kostbaar het de ziel maakt en wat een juweel van onschatbare waarde men krijgt als men het geschenk van het lijden bezit. Het is alleen al genoeg je te zeggen hoe Ik ‘toen ik op aarde kwam’ niet koos voor rijkdom en plezier maar als dierbare en intieme zusters het kruis, de armoede het lijden en de schande liefhad”. Toen Hij dit zei zag ik zo’n voorkeur, zo’n blijdschap om het lijden, dat die woorden mijn hart doorboorden als brandende pijlen, en het ging zover dat ik het leven uit me voelde wegglijden als de Heer me niet zou toestaan te lijden. En met alle kracht die in me was zei ik niets ander dan: “Heilige Bruidegom, geef me lijden, geef me kruizen. Alleen hierdoor zal ik weten dat U me liefhebt – als U me tevreden stelt met kruizen en lijden”. En toen nam ik één van de grootste kruizen die ik zag, ik legde me erop en ik smeekte Jezus om mij te komen kruisigen. En Hij was zo goed om mijn hand te nemen en Hij begon er een spijker in te slaan. Af en toe vroeg de gezegende Jezus me: “Doet het veel pijn? Wil je dat ik ophoud?” En ik: “Nee, nee, mijn Geliefde, gaat U door. Het doet pijn, ja maar ik ben gelukkig. En ik was zo bang dat Hij de kruisiging niet zou afmaken, dat ik bleef zeggen: “Haast U, Jezus, haast U, maak het niet zo lang”. Toen echter het moment kwam om de andere hand vast te spijkeren, waren de armen van het kruis te kort, terwijl die tevoren lang genoeg leken. Wie kan zeggen hoe die kastijding voortduurde. Dit gebeurde enige keren en soms als de armen goed zaten, was de lengte van het kruis onvoldoende om mijn voeten uit te kunnen strekken. Kortom, soms moest er iets fout gaan zodat de kruisiging niet voltooid kon worden, Wie kan de bitterheid van mijn ziel verwoorden en het klagen bij Ons Heer, die me niet toestond echt te lijden. Ik zei Hem: “Mijn Geliefde, alles loopt uit op een grap. U vertelde me dikwijls dat U me mee ging nemen naar de Hemel en dan liet U me weer terug komen op aarde. Nu zegt U dat U me moet kruisigen en we geraken nooit bij de volledige kruisiging”. En weer beloofde Jezus dat Hij me zou kruisigen.

14 september 1899

116.  Op een morgen – het was de dag van de Kruisverheffing – bracht mijn lieve Jezus me naar de heilige plaatsen; maar eerst vertelde Hij me veel over de verdienste van het kruis. Ik herinner me niet alles, maar wel een paar dingen: “Mijn geliefde, wil je mooi zijn? Het kruis zal je de mooiste gelaatstrekken geven die maar mogelijk zijn zowel in de Hemel als op aarde: zo zul je God behagen die alle schoonheid in Zich bevat”. Jezus vervolgde: Wil je vervuld worden van onmetelijke rijkdommen – niet voor een korte tijd maar voor de hele eeuwigheid? Welaan dan, het kruis zal je alle soorten rijkdom verschaffen – vanaf luttele centen, dat zijn de kleine kruisjes, tot de grootste bedragen, dat zijn de zwaardere kruizen. Maar mensen zijn zo belust op het verdienen van aardse munt, die ze weer snel moeten achterlaten, en schenken geen aandacht aan het verdienen van eeuwige munt. Als Ik medelijden met hen heb vanwege hun on-verschilligheid voor alles wat de eeuwigheid aangaat en Ik hun vriendelijk de gelegenheid geef, worden zij boos en beledigen Mij in plaats van het te koeste-ren. Wat een menselijke krankzinnigheid – het lijkt of zij het net omgekeerd begrijpen. Mijn geliefde, het kruis betekent alle triomfen, alle overwinningen, en de grootste verdiensten. Je moet geen ander doel hebben dan het kruis en het zal je genoeg zijn, voor alles. Vandaag wil Ik je tevreden stellen; dat kruis wat tot nu toe onvoldoende was om je totaal te kruisigen, is het kruis dat je tot nu toe hebt gedragen. Maar omdat Ik je totaal wil kruisigen, heb je nieuwe kruizen nodig die Ik op je willen laten neerdalen. Dus het kruis dat je nu tot toe had zal Ik naar de Hemel brengen, om het te tonen aan het hele hemels hof als onder-pand van je liefde en Ik zal een ander uit de Hemel doen neerdalen – een groter om te voldoen aan mijn vurige verlangens omtrent jou”.

117.  Terwijl Jezus dit zei, verscheen dat kruis wat ik de vorige keer had gezien. Ik nam het en legde me erop. Toen ging de Hemel open en St. Jan de evangelist daalde neer met het kruis dat Jezus me had aangewezen. De koningin Moeder en vele engelen kwamen dicht bij me en tilden me op van dat kruis en legden me op het kruis dat ze hadden gebracht en dat veel groter was. Toen nam een engel het eerste kruis en nam het mee naar de Hemel. Hierna begon Jezus met eigen han-den mij op dat kruis te nagelen. De koningin Moeder stond me bij, terwijl de engelen en Johannes de spijkers aangaven. Mijn lieve Jezus zag er zo tevreden uit, zo vreugdevol toen Hij me kruisigde, dat ik, alleen al om Jezus tevreden te stellen niet alleen het lijden van het kruis wilde dragen maar nog meer pijn. Ach, het leek me dat de Hemel me een nieuw feest bereidde, toen ze de tevredenheid van Jezus zagen. Veel zielen werden bevrijd uit het vagevuur en stegen op ten Hemel en heel wat zondaars bekeerden zich omdat mijn goddelijke Bruidegom iedereen liet delen in het heil wat mijn lijden teweeg bracht. Wie kan dan de intense pijnen verwoorden die ik voelde toen ik zo op het kruis was uitgestrekt en doorboord door de spijkers in handen en voeten? Vooral de voeten – die pijnen waren zo gruwelijk, dat is niet te beschrijven. Toen zij klaar waren met de kruisiging en ik me ondergedompeld voelde in ’n zee van pijn en lijden, zei de koningin Moeder tot Jezus: “Mijn Zoon, vandaag is een dag van genade – ik wil dat U haar laat delen in al Uw pijnen. Er blijft alleen nog over het doorboren van haar hart met de lans en het hernieuwen van haar doornenkroon”. Dus nam Jezus zelf de lans en doorboorde mijn hart; de engelen namen een doornenkroon met veel doornen, en reikten die over aan de allerheiligste Maagd – en Zij zelf duwde die in mijn hoofd. Wat een gedenkwaardige dag was dat voor mij – van lijden, inderdaad, maar van tevredenheid; van onuitsprekelijke pijnen, maar ook van vreugde. Het enige wat ik kan zeggen is dat de pijnen zo intens waren dat Jezus die hele dag niet week van mijn zijde, maar dicht bij me bleef om mijn natuur te ondersteunen die bezweek onder de hevigheid van de pijnen. De zielen uit het vagevuur die ten Hemel waren gestegen, daalden samen met de engelen af en stonden rondom mijn bed en juichten mij toe met hun gezangen en dankten me hartelijk omdat ik hen door mijn lijden had bevrijd van hun pijnen.

118.  Na vijf, zes dagen van die intense pijnen begon het, tot mijn grote spijt, te minderen en dus vroeg ik mijn geliefde Jezus om de kruisiging te herhalen. En Hij bracht mij graag naar de heilige plaatsen, nu eens vlug en dan weer na wat talmen, en liet me delen in de pijnen van Zijn smartvol lijden, eerst de doornen-kroon, dan de geseling, dan het dragen van het kruis naar Calvarië, dan de kruisiging, soms een mysterie per dag en soms alles op één dag, zoals het Hem behaagde. Dit bezorgde me de felste pijn en tevredenheid voor mijn ziel. Maar het werd erg bitter voor mij, toen het beeld veranderde en ik, in plaats van degene die leed, toeschouwer werd en zag hoe mijn zeer geliefde Jezus de pijnen doorstond van Zijn smartvol lijden. Ach, hoe dikwijls bevond ik me temidden van de Joden samen met de koningin Moeder en zag ik mijn geliefde Jezus lijden. Inderdaad, het is waar dat het makkelijker is om zelf te lijden dan de geliefde te zien lijden. Een andere keer, herinner ik me, zei mijn lieve Jezus bij de herhaling van deze kruisigingen: “Mijn geliefde, het kruis maakt het mogelijk om de verdoemden en de voorbestemden te onderscheiden. Net als op de dag van het oordeel is iemand van goede wil blij bij het zien van het kruis, dus zelfs nu is het te zien of iemand gered zal worden of verloren gaat. Als het kruis zich meldt bij een ziel en zij omarmt het, draagt het met berusting en geduld en kust en dankt de hand die het haar aanreikt – dat is een teken dat ze wordt gered. Als daarentegen het kruis haar wordt aangeboden en ze raakt geïrriteerd, veracht het en staat zelfs op het punt Mij te beledigen – dan kun je zeggen dat dat een teken is dat de ziel op weg is naar de hel. Wat zullen de verdoemden doen op de dag van het oordeel: als ze het kruis zien zullen ze treuren en vloeken. Het kruis zegt alles; het kruis is een boek dat, zonder misleiding en in heldere taal, vertelt hoe je de heilige en de zondaar kunt onderscheiden, de volmaakt en de onvol-maakte, de vurige en de lauwe. Het kruis schenkt zoveel licht aan de ziel dat het zelfs nu in staat stelt om niet alleen goed en kwaad te onderscheiden, maar ook wie meer of minder gloreren in de Hemel – wie een hogere of lagere plaats innemen. Alle andere deugden zijn onbelangrijk en ondergeschikt aan de deugd van het kruis en als ze erop geënt zijn krijgen ze groter glorie en pracht”.

119.  Wie kan verwoorden hoe deze woorden van Jezus vlammen van vurig verlangen teweeg brachten in mijn hart? Ik werd verteerd door honger naar lijden en om mijn verlangens te bevredigen – of beter gezegd, om te bevredigen wat Hij zelf bij me binnen liet stromen – hernieuwde Hij de kruisiging. Ik herinner me dat Hij soms, na de hernieuwing van deze kruisigingen zei: “Geliefde van mijn Hart, ik verlang vurig niet alleen je ziel te kruisigen en je lichaam te laten delen in de pijnen van het kruis maar ook je lichaam te tekenen met het merkteken van Mijn wonden; en ik wil je het gebed leren om deze genade te krijgen. Dit is het gebed: Ik bied mij zelf aan voor de verheven troon van God, ondergedompeld in het bloed van Jezus Christus en smeek Hem, door de verdienste van Zijn zeer stralende deugden en van Zijn Godheid, me de genade te verlenen om te worden gekruisigd”. Ik heb echter altijd een aversie gehad voor iets wat uiterlijk zichtbaar werd – en dat heb ik nog steeds – maar toen Jezus dat zei voelde ik zo’n verlangen in me binnen stromen om het verlangen te stillen dat Hij zelf uitdrukte, dat ik Jezus toch durfde vragen om me te kruisigen in mijn ziel en mijn lichaam. En soms zei ik Hem: “Heilige Bruidegom, ik heb liever geen uitwendige dingen; en als ik er soms om durf te vragen is het omdat U zelf het me opdroeg en ook om mijn biechtvader een teken te geven dat U het bent die in mij werkt. Maar overigens wil ik niets dan die pijnen die U me laat lijden als U de kruisiging hernieuwt. Waren ze maar permanent – ik heb liever geen vermindering na verloop van tijd. Dit alleen is genoeg voor mij. Wat betreft de zichtbaarheid, hoe meer U me verborgen kan houden, des te meer stelt U me tevreden”.

120.  Ik herinner me vaag dat ik, wanneer ik bij Jezus was, treurde over mijn zonden en vroeg om de genade van de vergeving voor al het kwaad dat ik had gedaan; en soms kwam ik op het punt dat ik zei dat ik alleen tevreden was als ik Hem zelf hoorde zeggen: “Ik vergeef al je zonden”. En de gezegende Jezus die niets kan nalaten wat goed is voor ons, verscheen op een morgen en zei: “Deze keer wil Ik zelf de biechtvader zijn. Je belijdt al je zonden aan Mij, en terwijl je dit doet, zal Ik je bij iedere zonde ’t verdriet laten beseffen dat je Mijn Hart hebt aangedaan door Me te beledigen, zodat je, in het besef wat zonde is – in zoverre dat mogelijk is voor een schepsel – zult besluiten dat je liever sterft dan me te beledigen. Intussen ga jij binnen in je niets-zijn en je bidt het confiteor”. Toen ik inkeerde in mezelf zag ik al mijn ellende en mijn slechte daden, en ik beefde als een blad aan een boom voor Zijn aanschijn. Ik had niet de kracht om de woorden van het Confiteor uit te spreken, en als de Heer me gaan nieuwe kracht had gegeven door te zeggen: “Wees niet bang. Ik ben de rechter maar Ik ben ook je vader. Heb moed, laat ons verder gaan”, zou ik geen woord over mijn lippen hebben gekregen. Dus bad ik het confiteor, heel beschaamd en vernederd, en terwijl ik mezelf overdekt zag met zonden, zag ik in een flits dat de grootste zonde waarmee ik Ons Heer beledigd had, de hoogmoed was. Dus zei ik: “Heer, in Uw tegenwoordigheid beschuldig ik mezelf van de zonde van hoogmoed”. En toen zei Hij: “Kom aan Mijn Hart en leg je oor erop – je zult de wrede kwelling horen die je Mijn hart hebt aangedaan met deze zonde”. Bevend legde ik mijn oor op Zijn aanbiddenswaardig hart – maar wie kan zeggen wat ik hoorde en begreep op dat moment? Vooral nu, zo lang geleden, ben ik te verlegen om iets te zeggen. Ik weet nog dat Zijn Hart zo hevig klopte dat het leek of Zijn borst zou barsten. Toen leek het of die aan flarden werd gescheurd en Hij ging bijna ten onder aan de pijn. O, als het had gekund zou ik ertoe gekomen zijn met mijn hoogmoed het goddelijk Wezen te vernietigen. Ik zal een vergelijking maken om het uit te leggen, anders heb ik geen woorden om me uit te drukken. Stel je een koning voor, en aan de voeten van deze koning een worm die zich opricht en zich opblaast en begint te geloven dat hij iets is en hij wordt zo brutaal dat hij langzaam steeds hoger kruipt en het hoofd van de koning bereikt en hij wil zijn kroon afnemen en die op zijn eigen hoofd zetten. Dan berooft hij hem van zijn koninklijke kleding, trekt hem van zijn troon en probeert hem tenslotte te doden. Maar wat er nog meer aan de hand is met die worm, hij kent zichzelf niet; hij houdt zichzelf behoorlijk voor de gek, terwijl hij, om zich van hem te ontdoen, de koning alleen maar onder zijn voet zou verpletteren, en zo zou hij een eind maken aan zijn leven. In werkelijkheid zou er, als dit kon, verontwaardiging medelijden en ook spot ontstaan vanwege de hoogmoed van deze worm. Zo zag ik mezelf tegenover God, en dit vervulde met zo met schaamte en verdriet, dat ik de kwelling die de gezegende Jezus onderging weer voelde opkomen in mijn hart.

121.  Hierna verliet hij mij en ik voelde zo’n pijn bij het besef hoe afschuwelijk de zonde van hoogmoed is, dat het onmogelijk is om ’t te beschrijven. Nadat ik dit degelijk verwerkt had in mezelf, kwam mijn goede Jezus terug en zei me door te gaan met de belijdenis van mijn zonden. En ik ging bevend voort me te beschuldigen van mijn gedachten, woorden, werken, redenen en nalatigheid; en toen Hij zag dat ik niet in staat was de belijdenis voort te zetten vanwege de pijn die ik voelde omdat ik hem zo beledigd had… in feite zag ik alles zo levendig en helder vlak voor die goddelijk Zon; en vooral kon ik mijn kleinheid zien, de onbeduidendheid van mijn wezen en ik was verbluft en verwonderd hoe ik had gedurfd, waar ik de moed vandaan had gehaald om een zo goede God te bele-digen, die mij, notabene terwijl ik Hem beledigde, hielp, beschermde en voedde. En als Hij al rancune voelde, dan was het om de zonde die ik beging die Hij fel haatte, terwijl hij me oneindig lief had en me excuseerde bij de goddelijke Gerechtigheid en Hij was druk bezig om de scheidingsmuur die de zonde had aangebracht tussen de ziel en God te verwijderen. O, als iedereen toch kon zien wie God is en wie de ziel is als zij zondigt, zij zouden allen sterven van verdriet en ik geloof dat de zonde zou verbannen worden van de aarde... Dus toen de gezegende Jezus zag dat ik niet meer kon vanwege de pijn, trok Hij zich terug en verliet me, om me goed te laten begrijpen wat een kwaad ik had gedaan. En toen kwam Hij weer terug en ik ging door met de belijdenis van mijn zonden. Maar wie kan verwoorden wat ik begreep en stuk voor stuk de verschillende beledi-gingen en het bijzondere verdriet uitleggen wat ik Ons Heer had aangedaan met mijn zonden? Ik voel dat het bijna onmogelijk is me nader te verklaren – ook al omdat ik het niet meer zo goed weet. Toen ik klaar was met mijn zelfbeschul-diging die ongeveer zeven uur duurde, nam mijn beminnenswaardige Jezus de positie in van de zeer liefdevolle Vader. En omdat ik uitgeput was vanwege het verdriet te meer daar ik zag dat dat verdriet niet genoeg was om spijt te hebben in verhouding tot de grootte van mijn zonden – zei Jezus, om me te bemoedigen: “Ik zelf wil het goed maken voor jou, dus Ik pas op jouw ziel de verdienste toe van de pijn die Ik had in de hof van Olijven. Dit alleen kan de goddelijke Gerechtigheid tevreden stellen”. Daarna paste hij Zijn pijn toe op mijn ziel en toen was ik voorbereid om de absolutie te ontvangen. Zo vernederd en beschaamd probeerde ik, gekweld aan de voeten van Jezus, mijn goede Vader, doorheen Zijn straling in mijn geest, meer verdriet op te wekken tot met de woorden – ik weet niet alles meer – : “Groot, onmetelijk is het kwaad dat ik tegenover U bedreven heb. Mijn vermogens en de zintuigen van mijn lichaam waren bedoeld als tongen om U te prijzen. Ach, in plaats daarvan waren het veel giftige slangen die U beten en zelfs probeerden u te doden. Maar vergeef me, heilige Vader wil me niet verstoten vanwege het grote kwaad dat ik U heb aangedaan door te zondigen.

122.  En Jezus: “En jij, beloof je niet meer te zondigen, en uit je hart iedere schaduw van kwaad te verbannen dat je Schepper zou kunnen beledigen?” En ik: O, ja dat beloof ik U uit heel mijn hart. Ik sterf liever duizend keer dan weer te zondigen. Nooit meer, nooit meer”. En Jezus: “En Ik vergeef je en ik pas de verdiensten van Mijn lijden toe op jouw ziel en ik wil haar wassen in Mijn bloed”. En toen Hij dit zei, verhief Hij Zijn gezegende rechter hand en sprak de woorden van de absolutie – precies dezelfde woorden die de priester uitspreekt als hij de absolutie geeft. En op het moment dat Hij dit deed, kwam er een stroom bloed uit Zijn hand en mijn ziel werd er totaal in ondergedompeld. Hierna zei Hij me: “Kom, o dochter, doe boete voor je zonden door Mijn wonden te kussen”. Bevend stond ik op en kuste Zijn zeer heilige wonden; en toen zei Hij me: “Mijn dochter, wees meer waakzaam en aandachtig omdat Ik je vandaag de genade geef om niet, om nooit meer te vallen in vrijwillige dagelijk-se zonde”. Toen gaf Hij me andere vermaningen die ik niet meer zo goed weet; en toen verdween Hij.

123.  Wie kan de uitwerking verwoorden van deze biecht bij Ons Heer? Ik voelde me gedrenkt in genade en het maakte zo’n indruk op me, dat ik het niet kan vergeten. En iedere keer als het me weer te binnen schiet, voel ik de rillingen over mijn rug lopen en ook bekruipt me de angst als ik bedenk wat mijn antwoord is op de vele genaden die ik van Ons Heer ontvangen heb. De Heer verwaardigde zich op nog andere momenten me Zelf de absolutie te geven. Soms nam Hij de gestalte aan van een priester en ik biechtte alsof Hij de priester was, hoeveel ik voelde dat de uitwerking anders was en als het dan voorbij was, openbaarde Hij Zichzelf als Jezus; of hij kwam niet versluierd, maakte zich vanaf het begin herkenbaar als Jezus. Soms nam Hij ook de gestalte aan van mijn biechtvader, zodat ik dacht dat ik met hem sprak en dan vertelde ik hem al mijn angsten, mijn twijfels, maar uit het antwoord dat ik kreeg, uit de zachtheid van die stem, afwisselend die van mijn biechtvader en die van Jezus, uit Zijn lieflijke gebaren en de innerlijke uitwerking, maakte ik op dat Hij het was. Ach, als ik hierover alles zou willen zeggen zou het te lang worden, dus ik eindig en stop hier”.

124.  Ik herinner me dat er weer een oorlog was tussen Afrika en Italië en op een dag, ± negen maanden eerder, nam de gezegende Jezus me mee buiten mezelf en toonde me een heel lange weg, vol met menselijke lichamen badend in ’t bloed, dat als rivieren over die weg stroomde. Het was afschuwelijk om die lijken in de open lucht te zien, en niemand die hen begroef. Geschrokken zei ik tegen Ons Heer: “Wat is dit? En Hij: “Volgend jaar zal daar een oorlog zijn. Zij gebruiken hun lichaam om Mij te beledigen en Ik wil hen straffen in hun eigen lichaam”. Hij zei nog andere dingen, maar het is zo lang geleden dat ik het me niet meer herinner. Na een tijdje begon het nieuws zich te verspreiden over een oorlog tussen Afrika en Italië. Ik bad de goede Jezus om veel slachtoffers te sparen en medelijden te hebben met de vele zielen die naar de hel zouden gaan. Zoals het gewoonlijk gaat bracht Hij me op een morgen buiten mezelf en ik zag dat bijna iedereen ervan overtuigd was dat Italië ging winnen. Het leek of ik me in Rome bevond en ik kon zien hoe de afgevaardigden vergaderden over hoe zij de oorlog moesten voortzetten zodat Italië zeker zou winnen. Zij waren zo vol van zichzelf dat het medelijden opwekte. Maar wat het meeste indruk op me maakte was, dat bijna al deze mensen sekte-leden waren – zielen verkocht aan de duivel. Wat een droevige tijden! Het leek echt of een satanische regering aan de macht was en in plaats van hun vertrouwen op God te stellen, vertrouwden zij op de duivel. Omdat zij vergaderden zei mijn gezegende Jezus: “Laat ons eens gaan horen wat zij zeggen”. Het kwam mij voor dat ik samen met Jezus in hun midden was. Jezus bewoog zich tussen hen door, huilend om hun ellendige toestand. Toen zij hun vergadering over de toekomstige procedure afsloten, bluffend over de zekere overwinning, richtte Jezus zich tot hen met het dreige-ment; “Jullie vertrouwen op jezelf en daarom zal Ik jullie vernederen. Deze keer zal Italië verliezen”.


























NOVEEN VOOR KERTMIS


Toen ik ongeveer 17 was bereidde ik me voor op het Kerstfeest met verschil-lende acten van deugdzaamheid en versterving; en vooral mediteerde ik, ter ere van de negen maanden die Jezus doorbracht in de moederschoot, dagelijks negen uur, altijd over het mysterie van de Menswording.

1.      In gedachten verplaatste ik me naar het Paradijs en ik maakte een voor-stelling van de Allerheiligste Drie-eenheid: de Vader die Zijn Zoon naar de aarde zendt; de Zoon die direct gehoorzaamde aan de Wil van de Vader; de H. Geest die daarmee instemt. Mijn geest was verbijsterd bij het overwegen van zo’n groot mysterie, van zo’n wederzijdse liefde, zo gelijkwaardig, zo sterk ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de mensen; en dan de ondankbaarheid van de mensen en vooral van mijzelf. Ik zou daar niet alleen een uur lang, maar de hele dag mee bezig gebleven zijn; maar een stem in mijn binnenste zei me: “Genoeg kom zien naar andere grotere buitensporigheden van Mijn liefde”.

2.      Dan ging ik in de geest binnen in de schoot van de Moeder, en was stom-verbaasd een God te zien, zo groots in de Hemel, en nu zo tot niets herleid, zo beperkt, opgesloten, niet in staat om te bewegen, zelfs bijna niet in staat om adem te halen. De stem in mijn binnenste zei: “Zie je hoeveel ik je heb lief gehad? O, alstublieft, geef Me wat ruimte in jouw hart; Verwijder alles wat niet van Mij is, dan zul je Me meer vrijheid geven om te bewegen en te ademen”. Mijn hart was verpletterd; Ik vroeg Hem vergeving. Ik beloofde Hem volkomen toe te behoren, ik bleef maar huilen; maar tot mijn grote verlegenheid verviel ik weer in mijn gebruikelijke tekortkomingen. O Jezus, wat bent U goed geweest voor dit ellendig schepseltje.

3.      Toen ik van de tweede naar de derde overweging ging, zei een stem in mijn binnenste me: “Mijn dochter, leg je hoofd op de schoot van Mijn Mama en kijk er binnenin naar Mijn kleine Mensheid. Mijn liefde verteerde Me; het vuur, de oceanen, de onmetelijke zeeën van liefde van Mijn Godheid overspoelden Me, verbrandden Me tot as en joegen hun vlammen zo hoog op dat die alles bereik-ten – alle generaties, van de eerste tot de laatste mens. Mijn kleine Mensheid werd verslonden temidden van zulke vlammen; maar weet je wat Mijn eeuwige liefde eigenlijk wilde verslinden? De zielen. En pas dan zou Ik tevreden zijn, als Ik ze allen zou veroverd hebben, opdat ze in Mij verwekt worden. Ik was God en Ik moest te werk gaan als God – Ik moest ze allen in Mij opnemen. Mijn liefde zou me geen rust gunnen als één van hen buitengesloten zou worden. Ach, Mijn dochter, kijk aandachtig binnen in de schoot van Mijn Mama; richt je ogen op Mijn Mensheid, ontvangen in Haar schoot, en je zult je ziel aantreffen die samen met Mij in Haar schoot ontvangen is en het liefdesvuur dat je verteert. O, hoe had Ik je lief en hoe bemin Ik je nog steeds”. Ik smolt weg te midden van zoveel liefde en ik kon er niet aan ontkomen: maar een stem riep me toe: Mijn dochter, dit is nog niets; klamp je nog vaster aan Mij, en steek je handen uit naar Mijn lieve Mama, dat ze je besloten houdt in Haar moederlijke schoot. En aanschouw nog eens Mijn kleine Mensheid in Haar ontvangen en kijk naar de vierde buitensporigheid van Mijn liefde.

4.      Mijn dochter, richt je blik van de verterende liefde naar Mijn werkzame liefde. Iedere verwekte ziel bezorgde Me de last van haar zonden, haar zwak-heden en begeerten en Mijn liefde droeg Mij op, de lasten van ieder van hen op Me te nemen. Die verwekte niet alleen de zielen, maar ook de pijnen van ieder van hen en ook de voldoening die ieder van hen moest geven aan Mijn hemelse Vader. Dus Mijn Passie werd samen met Mij verwekt. Kijk goed naar Mij in de schoot van Mijn hemelse Mama. O, hoe werd Mijn kleine Mensheid gepijnigd. Kijk naar Mijn hoofdje, met een doornenkroon die vast op Mijn slapen drukte, wat Mij stromen tranen deed storten; en Ik was niet in staat Mij te bewegen om die te drogen. O, alsjeblief! Heb medelijden met Mij, droog Mijn tranen van zoveel geween – jij hebt je handen vrij om dit te kunnen doen, Deze doorns bekronen de vele slechte gedachten waar de menselijke geest vol van is. O, hoe pijnigen ze Mij, meer dan doorns die opschieten uit de aarde. Maar, kijk nog eens – wat een langdurige kruisiging negen maanden lang; Ik kon geen vinger, hand of voet bewegen. Ik kon Me niet bewegen; er was geen ruimte om zelfs maar een klein beetje te bewegen. Wat een lange en moeilijke kruisiging. En daar kwam nog bij dat alle slechte werken, in de vorm van spijkers, voortdurend Mijn handen en voeten doorboorden”. Zo bleef Hij mij over al Zijn pijnen vertellen – heel het martelaarschap van Zijn kleine Mensheid, het zou te lang duren als ik dit alles zou willen vertellen. Ik wilde ophouden met schreien en ik hoorde in mijn binnenste: “Mijn dochter, Ik wilde je graag omhelzen, maar Ik kan het niet – er is geen ruimte, Ik kan niet bewegen, het gaat niet. Ik wil graag naar je toe komen, maar Ik kan niet lopen. Voor dit moment omhels jij Mij en kom jij naar Mij toe: als ik kom uit de moederschoot, kom Ik naar jou toe”. Maar toen ik Hem in gedachten omhelsde en Hem vast aan mijn hart drukte, zei een innerlijke stem me: “Voor dit moment is ’t genoeg, Mijn dochter, ga verder met de vijfde buitensporigheid van Mijn liefde”.

5.      En de innerlijke stem vervolgde: “Mijn dochter, ga niet bij Me weg, laat Me niet alleen; Mijn liefde verlangt naar je gezelschap. Dit is nog een buiten-sporigheid van Mijn liefde, die niet alleen wil zijn, maar weet je welk gezelschap die wil? Dat van het schepsel. Kijk, in de schoot van Mijn Mama zijn alle schepselen met Mij samen – samen met Mij verwekt. Ik ben met hen, een en al liefde. Ik wil hun vertellen hoeveel Ik van hen hou; Ik wil met hen spreken om hun te vertellen over Mijn vreugde en smart – dat ik in hun midden ben gekomen om hen gelukkig te maken en hen te troosten: dat ik in hun midden wil verblijven als een kleine broeder die Zijn rijkdommen, Zijn koninkrijk aan ieder van hen wil geven, ten koste van Zijn leven. Ik wil hun Mijn kussen en liefkozingen geven. Ik wil Me met hen vermaken, maar – wat geven ze Me veel zorgen! Sommigen rennen van Mij weg, sommigen doen alsof ze doof zijn en leggen Mij het zwijgen op; sommigen verachten Mijn eigendommen en geven niets om Mijn koninkrijk, beantwoorden Mijn kussen en liefkozingen met onverschilligheid en vergeten Mij en zo verandert Mijn vreugde in bitter wenen. O, wat ben ik alleen temidden van velen. O, wat bezwaart de eenzaamheid Mij. Ik heb niemand om iets tegen te zeggen, om Mijn Hart eens uit te storten – zelfs niet uit liefde. Ik ben altijd treurig en zwijgzaam, omdat niemand luistert als Ik spreek. Ach, Mijn dochter, Ik vraag je, Ik smeek je, laat Me niet alleen in zo’n eenzaamheid; wees zo goed Mij te laten spreken door naar Mij te luisteren; luister naar Mijn onderrich-tingen. Ik ben de meester der meesters. Hoeveel dingen wil Ik je leren! Als je naar Me luistert, zul je Mijn geween doen ophouden en zal Ik me amuseren met jou. Wil je je vermaken met Mij?” En toen ik me aan Hem overgaf en mijn medelijden met Zijn eenzaamheid toonde, ging de stem in mijn binnenste voort: “Genoeg, genoeg; ga verder met de zesde buitensporigheid van Mijn liefde”.

6.      “Mijn dochter, kom, vraag Mijn lieve Mama om een beetje ruimte te maken voor jou binnenin Haar moederschoot, opdat je zelf de pijnlijke situatie kunt zien waarin Ik me bevind”. In mijn gedachten leek het dat onze Koningin Moeder plaats maakte om Jezus tevreden te stellen en zette mij erin. Maar het was zo donker dat ik Hem niet kon zien: ik kon Hem alleen horen ademhalen, terwijl Hij in mijn binnenste zei: “Mijn dochter, kijk naar een andere buiten-sporigheid van Mijn liefde. Ik ben het eeuwige licht; de zon is maar een schaduw van Mijn licht. Maar zie je waartoe Mijn liefde leidt – in wat voor donkere gevangenis Ik verblijf? Er is geen sprankeltje licht; het is altijd nacht voor Mij – maar een nacht zonder sterren, zonder rust, Ik slaap nooit… wat een lijden! Zo’n krappe gevangenis – geen mogelijkheid voor de minste beweging, de dichte duisternis… als Ik adem doorheen de adem van Mijn Mama, zelfs die adem – o, hoe moeizaam is die! En voeg daar dan bij de duisternis van de zonden van de schepselen. Iedere zonde was nacht voor Mij en alle samen vormden een grenze-loze afgrond van duisternis. Wat een lijden! O, buitensporigheid van Mijn liefde – die Mij deed overgaan van onmetelijk licht en ruimte naar een verschrikking van dikke duisternis, zo nauw dat de vrijheid om te ademen ontbreekt; en dit alles uit liefde voor de schepselen”. Toen Hij dit zei kreunde Hij – bijna verstikt door gebrek aan ruimte; en Hij huilde. Ik werd verteerd door het wenen. Ik dankte Hem, ik had zo’n medelijden met Hem; ik wilde Hem een beetje licht schenken met mijn liefde, zoals Hij vroeg. Maar wie kan alles zeggen? Toen voegde dezelfde stem in mijn binnenste er aan toe: “Voor nu is ’t genoeg, ga verder met de zevende buitensporigheid van Mijn liefde”.

7.      De stem in mijn binnenste ging voort: “Mijn dochter, laat Me niet alleen in zo’n grote eenzaamheid en dichte duisternis. Verlaat de schoot van Mijn Mama niet, dan zie je de zevende buitensporigheid van Mijn liefde. Luister naar Mij: in de schoot van Mijn hemelse Vader was Ik volmaakt gelukkig; er was niets goeds wat Ik niet bezat; vreugde gelukzaligheid – alles stond tot Mijn beschikking. De engelen aanbaden Me met eerbied, reageerden op iedere wens van Mij. Ach, overmaat van Mijn liefde! Ik kan zeggen dat die Mijn lot veran-derde;Ik werd teruggedrongen in deze sombere gevangenis, beroofd van al Mijn vreugde, geluk en alle goeds om Me te bekleden met alle ellende van de schepselen – en dit alles om uitwisseling mogelijk te maken, om hun Mijn be-stemming, Mijn vreugde en Mijn eeuwig geluk te schenken. Maar dit zou nog niets geweest zijn als Ik in hen niet de grofste ondankbaarheid en hardnekkige trouweloosheid had aangetroffen. O, wat was Mijn eeuwige liefde verbaasd bij het zien van zoveel ondankbaarheid en hoeveel verdriet had Ik over de weer-spannigheid en trouweloosheid van de mens. Ondankbaarheid was de scherpste doorn die Mijn hart kwetste vanaf Mijn ontvangenis tot het laatste ogenblik van Mijn leven. Kijk naar Mijn hartje – het is verwond en het bloedt. Wat een pijn! Wat voel Ik Me gekweld! Mijn dochter, wees toch niet ondankbaar tegenover Mij. Ondankbaarheid is de wreedste pijn voor je Jezus; het is de deur voor Mijn neus dicht gooien, Mij verkleumd in de kou laten staan. Mijn liefde hield niet op bij zoveel ondankbaarheid; zij schakelde over op smeekbeden, jammeren en bedelen om liefde. Nu de achtste buitensporigheid van Mijn liefde.

8.      Mijn dochter, laat Me niet alleen; leg je hoofd op de schoot van Mijn lieve Mama en zelfs van buitenaf zul je Mijn gekreun horen en Mijn smeekbeden. Als Ik zie dat noch Mijn gejammer, noch Mijn smeekbeden het schepsel aanzetten tot medelijden met Mij, ga Ik Me gedragen als de armste bedelaar; en met Mijn handjes uitgestrekt vraag Ik tenminste om een aalmoes en in God’s naam om hun zielen, hun genegenheid en hun hart. Mijn liefde wil tot elke prijs hun hart voor zich winnen; en nu Ik zie dat hij na zeven buitensporigheden van Mijn liefde nog steeds onverschillig blijft, doet of hij doof is, niets om Mij geeft en zich niet wil geven, wil Mijn liefde nog verder gaan. Zij zou moeten stoppen, maar nee, zij wil zelfs nog meer over haar grenzen gaan; en vanuit de schat van Mijn Mama bereikt Mijn stem ieder hart op de meest treffende wijze, met de vurigste gebeden, en de meest indringende woorden. En weet je wat ik hun zei? “Mijn kind, geef Me je hart; Ik wil alles geven wat je wilt, mits jij in ruil daarvoor Mij jouw hart geeft. Ik ben uit de Hemel neergedaald om het te veroveren. O alsjeblief, weiger het Me niet! Sla Mijn hoop niet de bodem in! En toen Ik zag dat hij onwillig bleef – nog erger zelfs, dat velen hun rug naar Me toekeerden – bleef Ik kreunen; Ik vouwde Mijn handjes en met gesmoorde snikken voegde Ik er aan toe: O, o! Ik ben een bedelaartje: wil je me echt je hart niet geven – zelfs niet als aalmoes? Is dit niet nog een grotere buitensporigheid van Mijn liefde; dat de Schepper de gedaante aanneemt van een baby’tje, om hem niet bang te maken; dat Hij vraagt om het hart van het schepsel, al was het maar als aalmoes, en dat Hij, wanneer Hij ziet dat hij het niet wil geven, smeekt en jammert en huilt?” Dan hoorde ik Hem zeggen: “En jij, wil jij Me je hart geven? Of wil jij Me ook laten jammeren, smeken en huilen opdat je Mij je hart geeft? Wil jij Me de aalmoezen weigeren die Ik je vraag?” En toen Hij dit zei hoorde ik Hem bijna snikken en ik zei: Mijn Jezus, niet huilen, ik geef U mijn hart en mijn hele wezen”. Toen ging de innerlijke stem verder: “Ga verder naar het negende exces van Mijn liefde”.

9.      Mij dochter, Mijn toestand is nog pijnlijker. Als je Me bemint, houd dan je blik op Mij gevestigd om te zien of je je Jezus wat verlichting kunt bieden; een woordje van liefde, een liefkozing, een kus zal wat verademing geven te midden van mijn kwellingen. Luister Mijn dochter, na acht excessen van Mijn liefde die de mens zo slecht beantwoordde, gaf Mijn liefde niet op en wilde de negende buitensporigheid er aan toevoegen. En dit waren verlangens, vurige verzuch-tingen, opvlammend verlangen, want Ik wilde de moederschoot verlaten om de mens te omhelzen. Dit bracht Mijn nog niet geboren kleine Mensheid in zulke doodsangst dat Ik op het punt stond Mijn laatste adem uit te blazen. Maar op dat moment schonk Mijn Godheid die niet van Mij te scheiden is, Mij weer teugjes leven en zo kwam Ik weer tot leven om mijn doodsangst voort te zetten en weer terug te keren naar het moment van de dood.